image/svg+xml

Arjen Lubach

Verhaal

Arjen Lubach

Plaatje bij verhaal: Arjen Lubach.jpg

Arjen Lubach stamt af van Hyltje Idzes van der Wey (1787-1847), van 1835 tot 1838 "vrij" kolonist in Frederiksoord. De directeur der koloniën bestempelt deze drager van het ijzeren kruis 1830-1831 als "een ijverloos mensch, die geen de minste bekwaamheden bezit". Voor een aantal andere voorouders van Arjen waren de bedelaarsgestichten in Ommerschans en Veenhuizen zeker niet onbekend. Daarom dit verhaal.

titelfoto door R. van Elst, CC BY Attribution-Share Alike 4.0 Internationa, via Wikimedia Commons

 

De naam Lubach komt tientallen keren voor in de inschrijvingsregisters van de bedelaarsregisters. En hoewel ik de precieze familierelatie van deze kolonisten met de voorouders van schrijver, cabaretier, televisiepresentator en muziekproducent Arjen Lubach niet had vastgesteld, was mij wel duidelijk dat daar geen directe voorouder van Arjen bij zit.

Onlangs kwam ik de naam Lubach bij toeval opnieuw tegen, toen ik feiten natrok rond de moord op de kolonist George Hohender, die op 23 mei 1853 in de strafkamer van Ommerschans werd vermoord door kolonist Antonius Gabriel Mulder.
Mulder werd veroordeeld tot de doodstraf, maar nadat deze straf in hoger beroep werd bevestigd, werd meteen gratie verleend. Niet dat dat veel uitmaakte voor de levensverwachting van Mulder: op 2 juni 1855 overleed hij in de strafgevangenis te Leeuwarden.

allefriezen.nl - overlijdens Leeuwarden 1855

 

En hier springt de naam van de aangever in het oog: Johannes Lubach, oud zes en dertig jaren, bediende in de Strafgevangenis.

Deze Johannes Lubach is een directe voorvader van Arjen Lubach. Een leuke aanleiding om zijn hele stamboom maar eens even te controleren op relaties met de Maatschappij van Weldadigheid.

 

ommerschans.org - kwartierstaat Arjen Lubach    (klik op de afbeelding)


Op drie plaatsen in de kwartierstaat vinden we raakvlakken met de Maatschappij van Weldadigheid. Links zien we de stamlijn Lubach. Betovergrootvader Jan Johannes Lubach is een kleinzoon van bovengenoemde Johannes Lubach. Verder kijken we bij betovergrootvader Henderikus van de Weij, kleinzoon van bovengenoemde Hyltje Idzes van de Wey. En tenslotte is daar betovergrootmoeder Albertje Bijzeit, kleindochter van Meester Grofsmid Diemer Feddes Bijseit. We komen zodadelijk bij hen.

We beginnen in de stamreeks Lubach:

 

bonmama.nl - stamreeks Lubach

 

Rood omrand zien we de relatie tussen stamvader Johannes Pieters Lubach (1733-1821), zijn achterkleinzoon, de bediende in de strafgevangenis Johannes Lubach en diens kleinzoon Jan Johannes Lubach. Hun levens speelden zich in Leeuwarden af.

In geel zien we twee kleinzoons van de stamvader, de broers Pieter en Gerryt Lubach. Gerrit Lubach (1805-1873) kwam als vrijgezel in 1839 naar de Ommerschans. Volgens zijn inschrijving is hij afkomstig uit Dedemsvaart, waaruit je voorzichtig mag concluderen dat hij zich vrijwillig aan de hoofdpoort heeft gemeld. Die veronderstelling wordt bevestigd op 29 januari 1841, als zijn verzoek om ontslag onder voorwaarden wordt ingewilligd, "omdat hij zich vrijwillig en zonder te hebben gebedeld heeft in laten schrijven".

Enkele maanden na zijn ontslag wordt hij opnieuw ingeschreven, waarna hij wordt doorgestuurd naar Veenhuizen. Tot in 1852 wordt hij in totaal vier maal ingeschreven en telkens na ontslag is hij snel terug in het gesticht. Kort na zijn ontslag in 1852 trouwt hij met Teetske Geerts Bijlstra. Ze vestigen zich in Haulerwijk waar Gerrit aan de slag gaat als verver. Ze krijgen samen 7 kinderen waarvan er 5 volwassen worden en trouwen. Toch komt Gerrit in 1872 nog voor een periode van drie maanden in Veenhuizen terecht. Het jaar erop overlijdt hij thuis in Haulerwijk.

Zijn twee jaar oudere broer Pieter Lubach (1803-1857) trouwt in 1839 in Utrecht met Berendina Maria van der Stroom. Op 2 januari 1842 wordt zij met twee kinderen ingeschreven te Ommerschans. Op 30 januari laat zij haar twee maanden oude zoontje Pieter dopen door predikant Andries Campagne. Twee maand later, op 24 maart, wordt ook Pieter Lubach zelf ingeschreven te Ommerschans. Dit betekent niet dat het gezin herenigd wordt: Pieter wordt op zaal gezet aan de oostzijde van het gesticht, de mannenzijde, terwijl zijn vrouw met de twee kinderen aan de westzijde zijn gehuisvest.

Op 26 februari 1843 laten Pieter en zijn vrouw ook hun 3-jarige dochter Carolina dopen.

 

bonmama.nl - Collectie Overijssel - NH dopen Ommerschans 1843

 

Wellicht hebben ze het besluit om haar te laten dopen genomen, omdat de kleine Pieter ernstig ziek is. En ongedoopt overlijden, zo zal ook predikant Campagne uitleggen, is een risico. Een dag later, op 27 februari, overlijdt Pieter Lubach jr. Hij wordt begraven aan noordzijde van de begraafplaats; de kant voor de protestanten.

Op 1 mei 1843 krijgt het gezin ontslag, waarna ze terug keren naar Utrecht. Daar wordt op 20 februari 1844 dochter Aaltje geboren. Ze is "keurig" buiten de Ommerschans verwekt: de maatregelen om mannen en vrouwen gescheiden te houden hebben in dit geval gewerkt.

Een jaar later, op 27 april 1845, wordt het gezin weer ingeschreven te Ommerschans. Deze keer worden ze doorgestuurd naar Veenhuizen. Daar overlijdt dochter Aaltje voordat ze in 1847 ontslag krijgen. Twee maand later wordt Pieter opnieuw opgezonden naar Ommerschans vanuit Utrecht, maar deze keer zonder gezin. In augustus 1849 keert hij terug naar Utrecht. Daar besluit het stadbestuur het nu anders aan te pakken: op 1 juli 1850 wordt het gezin namens de subcommissie Utrecht in Willemsoord geplaatst. Geheel van harte lijkt dit niet te gaan, want in april 1851 verdwijnt Pieter zonder toestemming; hij wordt geregistreerd als deserteur. Na drie dagen is hij weer terug. In 1853 wordt hier dochter Aaltje geboren.

In 1855 wordt het gezin als arbeidershuisgezin geplaatst aan het Derde Gesticht te Veenhuizen, in één van de honderd onderkomens aan de buitenzijde van het gesticht. Daar wordt in 1855 zoon Gerrit geboren. In 1856 wordt het gezin geplaatst in kolonie I, Frederiksoord. Daar overlijdt Pieter Lubach op 26 juli 1857.

alledrenten.nl - overlijdens Vledder 1857

 

Na zijn overlijden wordt zijn gezin geplaatst in Willemsoord en in 1860 hertrouwt Berendina Maria van der Stroom met kolonist Andreas Zorn, waarna ze met haar kinderen bij hem in Frederiksoord intrekt. Zij zal in 1863 nogmaals trouwen en woont dan tot aan haar overlijden in 1897 in haar geboorteplaats Utrecht.

 

Van der Wey

 

Voor het vervolg van dit verhaal kijken we eerst naar de kwartierstaat van Arjen's overgrootmoeder Sjoukje van der Wey (1881-1955).

 

bonmama.nl - kwartierstaat Sjoukje van der Wey

 

Haar overgrootvader Hyltje Idzes van der Wey is in 1787 geboren in Goënga in de grietenij Wymbritseradeel. Als hij in 1813 trouwt met Tiet Aukes Visser, is hij zilversmidsknecht van beroep. In 1814 resp. 1816 worden in Balk de zonen Ids en geboren, Daarna vestigen ze zich in Bolsward, waar nog vijf kinderen worden geboren. Een maand na de geboorte van dochter Antje, overlijdt Tiet op 9 december 1826. Op 4 januari 1827 overlijdt ook Antje. Hyltje blijft achter met 6 jonge kinderen.

Al snel blijkt dat dat Hyltje zich met zijn kinderen niet redt, want op 5 juli duiken zijn kinderen op in het armenboek van de Doopsgezinde Gemeente (het Oude Huis op 't Cingel):

bonmama.nl - Tresoar - armenboek Doopsgezinde gemeente (oude huis op 't Cingel) Sneek 1827

 

Vanaf dit moment komen zijn kinderen elk jaar voor in de armenboeken, totdat ze op eigen benen staan.

In 1830 blijkt uit die administratie dat de kinderen zijn uitbesteed, vermoedelijk bij een particulier (wellicht familie). Dat kost de gemeent 6 gulden per week plus Fl 1,50 per 3 maanden "voor benaaien" en een halve schouw turf per jaar. Totaal wordt in 1830 Fl 365,04 aan de kinderen uitgegeven.

 

bonmama.nl - Tresoar - armenboek Doopsgezinde gemeente (oude huis op 't Cingel) Sneek 1827

 


Als in de zomer van 1830 de Belgische Opstand uitbreekt, wordt een beroep op de volwassen mannen in Nederland gedaan zich te melden voor de militaire dienst. Hyltje besluit (en/of is aangemoedigd) zich aan te melden. En hoewel hij intussen 43 jaar oud is, wordt hij op 21 november 1830 "geëngageerd" als soldaat "zoolang de onlusten in ons land duuren". Het is niet bekend aan wiens zorg hij zijn kinderen toevertrouwt.


nationaal archief - militair stamboek 1830 (klik op de afbeelding)

 

In het stamboek lezen we de volgende aantekeningen:

1831: Bij gelegenheid van de opstand in Belgie in de vesting Nijmegen

1832: Mobiele leger in Hellevoetsluis

Mobiele leger 1833, 1834

Metalen kruis 5 april 1832

Op den 9 december 1834 met paspoort op verzoek (autorisatie dd 27 NOV 1834 no 34)

Het is uit deze aantekeningen niet duidelijk of Hyltje heeft deelgenomen aan de tiendaagse veldtocht, maar hij heeft in 1832 wel het felbegeerde metalen kruis gekregen.

 

numisbids.com - metalen kruis 1830-1831

 

Het lijkt er op dat Hyltje bij terugkomst in Sneek niet met alle egards is ontvangen, tenzij je plaatsing in de "vrije" Koloniën van Weldadigheid in die tijd mag duiden als een gunst.

In elk geval: op 6 maart 1835 wordt hij door burgemeester en wethouders van de stad Sneek genomineerd voor plaatsing in één van de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid. Hij wordt op dat moment ondersteund door de "de Diaconie Administratie der Doopsgezinde gemeente op 't Cingel". Men voegt er aan toe: "is gezond van ligchaam en gezind om in de koloniën te worden opgenomen". Over zijn kinderen wordt met geen woord gerept.

 

bonmama.nl - Drents Archief - Post van Weldadigheid toeg.0186, inv.nr.157, pag.102

 

Met deze mooie aanbeveling is het besluit snel genomen en op 14 april 1835 wordt Hyltje, ingeschreven in het bevolkingsregister van Frederiksoord als ingedeelde op hoeve no 73 in het gezin van Johannes Teunissen. Vier weken later, op 9 mei, verhuist hij naar hoeve no 22 bij Hendrik Godfried Rangen. Hier blijft hij vier maanden. Op 12 september trekt hij in bij het gezin van Anne Arends Kleinman in hoeve 70. Hier blijft hij bijna 3 maanden: op 2 januari 1836 vertrekt hij naar hoeve 67 bij het gezin van Roelof Kleinman. Daar lijkt hij het naar z'n zin te hebben, want hij blijft er een jaar.

Op 15 mei 1836 trouwt oudste zoon Ids in Sneek met Hemkie Jonk. In de trouw-akte lezen we over vader Hylke Idzes van der Wey: "Colonist, woonachtig te Sneek, doch door de Doopsgezinde Gemeente alhier voorloopig uitbesteed in de Colonie Frederiksoord en dus aldaar thans verblijf houdende". Maar Hylke heeft wel verlof gekregen om bij de huwelijksvoltrekking van zijn eerstgeborene aanwezig te mogen zijn en zijn handtekening prijkt dan ook onder de huwelijksakte.

Op  12 januari 1837 vertrekt Hylke naar hoeve 38 bij het gezin van Frans Broekhuizen, een kolonist afkomstig uit Brielle. Op 15 april 1837 wordt hij geplaatst op hoeve 45 bij de weduwe Maatje. Daar maakt hij de maand niet vol, want op 13 mei keert hij terug naar Johannes Teunissen op hoeve 73. Daar blijft hij ruim vier maanden: op 23 september wordt hij geplaatst op hoeve 57B bij het gezin van Gerrit de Vroeg. Intussen is Hyltje wel klaar met het gesol en hij schrijft onderstaande brief aan de Permanente Commissie, waaruit blijkt dat hij al enige tijd probeert om uit de kolonie te komen:

uit liefde voor vorst en vaderland

 

bonmama.nl - Drents Archief - Post van Weldadigheid toeg.0186, inv.nr.188, pag.172



Aan WelEdele Heeren Leden van de Permanente kommissie der Maatschappij van Weldadigheid te s Hage.

Wel Edele Heeren!

Geven met de meeste Eerbied te kennen Hiltje Idsis van der Weij, welke zig van wegends het bestuur der doopsgezinde gemeente te Sneek zints 2 1/2 jaar als ingedeelde op de kolonie Frederiksoord bevind, waar voor hij voorheen in Eigen ruimer bestaan tot welzijn der kolonie het zijne mede heeft bijgedraagen, met met liefde heeft toe gecontribueerd dan door tegenspoed gedwongen zijne afaire te verlaaten, dan ook in den jaare 1830 uit liefde voor vorst en vaderland, vrijwillig zich bij de militaire stand heeft geangageerd, en waar hij in den jaare 1834 zijne Eervolle Paspoord in de maand december heeft bekoomen, dan als toen zonder midele van bestaan, door welwillentheid van het bestuur van bovengemelde gemeente naar hier geplaatst is dan egter het zelve niet gaan langer ten laste willende zijn, en ook gaarne in eene andere betrekking wenscht

 

bonmama.nl - Drents Archief - Post van Weldadigheid toeg.0186, inv.nr.188, pag.173

 

geplaatst te weezen, zig dan nu ook per adres vervoegt heeft, aan zijne majesteit onze geerbiedigde koning met Nederige beede dat hij adressant uit aanmekring zijner gedaane diensten, met een post mogt worden begunstigt dan daar op van het ministerie van Oorlog binnenlandsche zaken en finanties ten antwoord bekoomen heb, dat hij adressand reeds te hoog in jaaren gevordert om als s Rijks kommis geplaast te worden. er er overigens bij voornoemde Departementen geene termen voorhanden waaren om thans aan zijn verzoek te voldoen. Waar om de ondergeteekende nu 50 jaaren oud de vrijheid is neemende zig in UE hooge gunst aan te beveelen om met een of ander geschikte post het zij te veenhuizen of aan de schans te mogen werden begiftigt
hoopende hier op een gunstig besluit mogt worden verleend, en in welken gewenschte afwagting mijn noeme met de meeste Eerbied en hoogachting.
UwelEdele onderdanige Dienaar. H: I: van der Wey

 

Binnen de Maatschappij van Weldadigheid wordt elk verzoek zorgvuldig afgehandeld. De Permamente Commissie vraagt de directeur de Koloniën in Frederiksoord, Jan van Konijnenburg, om advies. Nou, dat krijgen ze!

een ijverloos mensch, die geen de minste bekwaamheden bezit

 

bonmama.nl - Drents Archief - Post van Weldadigheid toeg.0186, inv.nr.189, pag.23

 

Frederiksoord, den 2 November 1837

Ik heb de eer UwEdG op de Marginale van den 25 Oktober jl N9 te antwoorden, dat H.I. Van der Wey No135bis, wiens verzoekschrift om een post hierbij terug gaat, een ijverloos mensch is, die geen de minste bekwaamheden bezit, om zelfs de geringste bediening, waar ook, waar te nemen, het geen hij zelf niet eens kan begrijpen; zoo dat er aan s mans verlangen volstrekt niet kan worden voldaan en hij eigenlijk te Vreden behoorde te zijn, van door de Maatschappij te worden verzorgd, waartoe hij zelf, overal elders, buiten Staat zoude wezen.

De Directeur der kolonien, J. van Konijnenburg.

 

In de loop van november zal Hyltje het slechte nieuws te horen hebben gekregen. In het archief van de Permanente Commissie liggen geen aanwijzingen dat hij nogmaals probeerde via de voordeur de kolonie te verlaten. Het werd de achterdeur. Op 15 jul 1838 deserteert hij van Frederiksoord.

Het eerstvolgende levensteken vinden we in 1841 als zoon Auke in Hellevoetsluis trouwt met Hadewij Eskoek. Zij is afkomstig uit Brielle. Hyltje kan niet bij het huwelijk aanwezig zijn omdat hij in het huis van correctie te Hoorn zit. Hij geeft zijn toestemming door middel van een notarieel huwelijksconsent.

 

familysearch.org - huwelijksbijlagen Hellevoetsluis 1841 acte 12

 

We herkennen zijn handtekening van de brief uit 1837.

In datzelfde jaar 1841 verliest Hyltje zijn zoon Gerrit, die in 1836 in dienst is opgeroepen en die eerder dit jaar geeft getekent als soldaat "in de buitenlandsche bezittingen", wat betekent dat hij naar Oost- of West-Indie (Suriname) zal worden gezonden. In het miltair stamboek lezen we dat hij op 22 augustus 1841 aan boord is overleden. Waarschijnlijk heeft dit bericht de familie in Sneek pas in 1842 bereikt.

Als dochter Uilkjen in 1845 in Rauwerd trouwt met Jacob Alberts Wildeboer, is Hyltje gewoon van de partij. Hij woont dan weer in Sneek. En daar overlijdt hij op 28 augustus 1847. Schoonzoon Jacob Wildeboer, zal in 1865 in Veenhuizen belanden en daar in 1866 overlijden.

 

bonmama.nl - genealogische kaart HBSN 204688 Hyltje Idzes van der Weij

 

 

Is het gewoon toeval dat oudste zoon Auke, voorvader van Arjen Lubach, in Hellevoetsluis trouwt met een vrouw die afkomstig is uit Brielle? Het zijn plaatsnamen die we beide in de tijdslijn van vader Hyltje tegen kwamen.

Auke en Hadewij vestigen zich in Sneek en krijgen samen 10 kinderen.

 

bonmama.nl - genealogische kaart HBSN 204635 Auke Idzes van der Weij

 

Arjen Lubach stamt af van zoon Henderikus van der Wey, maar in het kader van mijn speurtocht naar bedelaar-kolonisten kijken we eerst even naar diens oudste broer, Jan van der Wey.

Hij trouwt in 1872 met Froukje Bootsma, die enkele maanden daarvoor van een dochter is bevallen, Jetske, die bij hun huwelijk wordt erkend. In 1875 krijgen ze een zoon, Auke. Op 18 januari 1877 wordt Jan ingeschreven te Veenhuizen. Hij is door de rechtbank te Assen veroordeeld wegens bedelarij. Op 7 juni 1877 krijgt hij ontslag, maar zijn gezinsleven zal niet meer normaliseren, want op 28 november overlijdt Froukje en een half jaar later overlijdt ook dochter Jetske.

Op 16 oktober 1879 wordt Jan opnieuw ingeschreven in Veenhuizen. Dat is vrijwel zeker tegen zijn zin gebeurd, want op 5 november ontvlucht hij. Dat wordt al sinds 1819 desertie genoemd binnen de koloniën en ook nu de bedelaarsgestichten Rijkswerkinrichtingen worden genoemd en de kolonisten verpleegden heten, blijft de term desertie. Op 27 december wordt hij weer ingesloten en op 8 maart 1880 ontvlucht hij voor de tweede maal. Een week later is hij weer terug en nu zit hij z'n tijd uit tot 7 september 1880.

En dan hertrouwt de inmiddels 32-jarige Jan op 27 juli 1881 in Gouda met de 35-jarige en 8 maanden zwangere Johanna Frederika Rutgers. Zij is een dochter van predikant Sebald Justinus Rutgers en zus van Johannes Rutgers (1850-1924), die ook tot predikant is opgeleid, maar die aan het eind van zijn studie theologie, en inmiddels gehuwd, aan een studie medicijnen begint en die zeer snel voltooit. Hij zal zich ontwikkelen tot een voorvechter van geboortebeperking en zijn naam leeft voort in de Rutgersstichting en de Rutgershuizen.

Op 21 april 1881 is ook zoon Auke van de Wey in het bevolkingsregister van Sneek doorgehaald en uitgeschreven naar Gouda. Na de huwelijksvoltrekking vestigt het samengestelde gezin zich in Waverveen, waar op 23 augustus zoon Sebald Justinus wordt geboren. Op 18 maart 1882 verhuizen ze naar Leiden, waar Jan als winkelier en koopman te boek staat. Daar overlijdt hun jongste zoon op op 10 juni van dat jaar. Vervolgens verhuizen ze naar Utrecht, waar Johanna Frederika Rutgers op 9 maart 1883 het gezin verlaat, terug naar haar vader in Ferwerderadeel.

En dan valt Jan terug in het vangnet van de bedelaarsgestichten. Hij wordt op 14 december 1883 weer ingeschreven te Veenhuizen en hij zit daarmee -zoals veel verpleegden- in een niet te stoppen spiraal van opnames en ontslagen. Op deze wijze haalt hij naadloos het jaar 1896; het jaar waarin de directie van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen de welbekende signalementskaarten invoert. En zo is het portet van Jan van de Wey bewaard gebleven.

 

bonmama.nl - alledrenten.nl - signalementskaart 1896 Jan van der Wey

 

Intussen wordt in 1890 de echtscheiding tussen hem en Johanna Frederika Rutgers uitgesproken.

Zoon Auke wordt op 23 juli 1884 vanuit Rotterdam als bestedeling geplaatst in Frederiksoord, waar hij het vak van timmerman leert. Op 31 december 1898 wordt hij ingeschreven te Utrecht, waar hij bij de volkstelling eind 1899 ambtshalve wordt uitgeschreven.
Vader Jan van der Wey overlijdt in 1923 te Zwolle.

Zijn broer Henderikus van der Weij (1858-1939) gaat als smidsknecht in de leer bij grofsmid Hendrik Djimmers Bijzeit in Heerenveen. Op de website schaatshistorie.nl lezen we dat Henderikus zich ondermeer bekwaamt in het fabriceren en repareren van schaatsen. Hij trouwt met dochter Albertje Bijzeit en ook zij krijgen samen 10 kinderen.


Hendrik Djimmers Bijzeit is een zoon van Meester Grofsmid Diemer Feddes Bijseit (1777-1854) uit Bovenknijpe. Bijseit Senior komen we in 1847 tegen in een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Heerenveen: hij heeft clandestien een lam geslacht en zijn vrouw heeft de veldwachters belet haar woning te betreden.

 

 

bonmama.nl - fragment parenteel Diemer Feddes Bijseit

 

In rood zien we de stamlijn van Arjen Lubach. In geel zien we de oudste broer van Hendrik en oom van Albertje; Fedde Diemers Bijseit. Ook hij is grofsmid van beroep. Hij trouwt in 1829 in Heerenveen met Pokpjen Andries Siezenga en zij krijgen samen 9 kinderen. In 1871 -zijn jongste dochter is dan 25 jaar oud- wordt hij door de rechtbank Assen naar Veenhuizen gestuurd wegens bedelarij. Ook hij wordt gevangen in de spiraal van de Rijkswerkinrichtingen. Als op 21 november 1872 zijn oudste zoon Djimmer in Dedemsvaart trouwt met een dochter van molenaar Varwijk, laat deze in de huwelijksacte zetten dat zijn ouders in Ooststellingwerf wonen. De waarheid is dat zijn vader dan in Veenhuizen achter slot en grendel zit.

Fedde Diemers Bijzet zal drie maal worden veroordeeld en ingeschreven te Veenhuizen. Daar overlijdt hij op 25 september 1875 in het Derde Gesticht.

 

alledrenten.nl - overlijdens Norg 1875

 

 

 

bonmama.nl - genealogische kaart HBSN 27630 Fedde Diemers Bijseit

 


En zo hebben diverse voorouders van Arjen Lubach in hun tijd gezien hoe nabije familie in de koloniën van Weldadigheid verstrikt raakten. Misschien was het een les voor henzelf. Wellicht was het een waarschuwing voor hun kinderen.

 

lees ook:

 

Auteur:Helmuth Rijnhart

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.