image/svg+xml

Armenjagers in de 18e eeuw. In het bijzonder het Overijsselse geslacht Magré

Verhaal

Armenjagers in de 18e eeuw. In het bijzonder het Overijsselse geslacht Magré

Plaatje bij verhaal: zwerver_akattchiau.jpg

De aanstelling van armenjagers vindt zijn oorzaak in het toenemen van bedelarij en landloperij aan het einde van de 17de eeuw. De overlast wordt zo groot dat de kerspels langs de Vecht in de nabijheid van de Duitse grens en die met het Landschap Drenthe overgaan tot de aanstelling van armenjagers. 

Het beroep armenjager zou kunnen duiden op overheidsdienaar doch de vraag was, van welke overheid. Bovendien wat was hun eigenlijke taak of instructie. Het kerspelarchief van Heemse geeft hierover geen uitsluitsel. Wel dat van het kerspel Dalfsen en in zekere zin ook van Ommen en Den Ham. Aangenomen mag worden dat voor de andere kerspels langs de Vecht eenzelfde situatie heeft gegolden.

Het onderzoek in de kerspelarchieven naar deze functie had bovendien nog een prettige bijkomstigheid. De naam kerspel doet in eerste instantie denken aan een kerkelijke gemeente, de parochie. Bij het doornemen van de archieven van de genoemde kerspel, kwam toch duidelijk de indruk naar voren dat vanaf het einde van de 17de eeuw het kerspelbestuur zich gaat bezighouden met zaken die feitelijk tot de taak van een huidige burgerlijke gemeente behoren. AI blijft het beheer en onderhoud van de kerkelijke goederen de boventoon voeren. Ook bleek een indirecte bemoeienis met belastingheffing.

De aanstelling van armenjagers vindt zijn oorzaak in het toenemen van bedelarij en landloperij aan het einde van de 17de eeuw. De overlast wordt zo groot dat de kerspels langs de Vecht in de nabijheid van de Duitse grens en die met het Landschap Drenthe overgaan tot de aanstelling van armenjagers. Op 17 januari 1700 stelt het bestuur van het Kerspel Dalfsen een Instructie voor de twee aangestelde armenjagers op. Een naam die in deze tijd niet sympathiek aandoet. Degenen die echter de beruchte crisis van de vooroorlogse dertiger jaren bewust hebben meegemaakt zullen met het instituut wel, maar met de naam minder moeite hebben.

Het gezegde dat men met stropers stropers vangt zal ook wel voor armenjagers hebben gegolden. De armenjagers van Dalfsen en Ommen/Den Ham worden bij herhaling op het matje geroepen. De Gecommitteerde Heren Erfgenamen zijn over hun gedrag maar slecht te spreken. De armenjager van Ommen/Den Ham, Joost Kelder, krijgt in 1709 duidelijk te verstaan dat hij zijn leven moet beteren. Zijn jaarlijkse aanstelling wordt nog wel verlengd, maar hij moet zijn plicht doen en zich niet langer in andere afgelegen kerspels als armenjager laten gebruiken. De armenjager van Ommen/Den Ham moet het dan ook in tegenstelling tot zijn collega van Dalfsen doen met 60 car.gld. per jaar in plaats van 100 car.gld. Eerst in 1763 wordt het bedrag van 60 gld. verhoogd tot 90. Daarvan moet dan kennelijk ook nog het "noodwendigh geweer": snaphanen, pistolen, sabels en man vaste honden worden betaald.

Het zal het beroep wel zijn geweest. Pak je de bedelaars, landlopers en vagebonden hard aan, dan zijn de Heren Gecommitteerde Erfgenamen bang voor hun eigen (goede?) naam, toon je enige menselijkheid dan schijnt dat een privilege van dezelfde heren te moeten zijn. Er is in dit opzicht nauwelijks iets veranderd.

Een geslacht Magré in Overijssel

Het geslacht Magré heeft in de 18de eeuw geleefd in het gebied tussen Hardenberg en Ommen. Bijna zonder twijfel is dit geslacht van oorspronkelijke Hugenoten uit Frankrijk via Duitsland naar Nederland gevlucht. De eerste in Overijssel gesignaleerde Magré was Meester Willem Willemse Magréte, armenjager te Rheeze in Ambt Hardenberg. Hij was als Guillaume Macray op 01-09-1708 gedoopt te Hanau in Hessen (Duitsland) als zoon van Jacques en Martha Joly.

Deze Magré en ook zijn zoon Marten, waren armenjager van beroep. Een kerspeldienaar die tot taak had de overlast veroorzaakt door bedelaars en landlopers te bestrijden. In ieder geval er voor te zorgen dat deze minder bedeelde categorie zo weinig mogelijk de kans kreeg zich in het desbetreffende schoutambt op te houden. Mogelijk waren zij oud-militairen en meegekomen met een van de adellijke geslachten die in de 17de en 18de eeuw rond Hardenberg hebben gewoond. Opvallend is echter dat in de diaconierekeningen van Heemse rond 1750 een vrij groot aantal uitgaven voorkomt aan één of meerdere Franse vluchtelingen. Overigens ook aan andere arme lieden zodat verondersteld mag worden dat het beroep van armenjager in de praktijk toch niet zo streng werd uitgeoefend als de naam doet veronderstellen.

Het hier bedoelde geslacht Magré heeft vermoedelijk niet langer dan een eeuw in Overijssel bestaan. De stamreeks hiervan is als volgt: Willem Willems Magré, armenjager te Rheeze in het Ambt Hardenberg, begraven Heemse 5 mei 1757, trouwt Annigje (Anne) Martens, begraven Heemse 17 juli 1764. Kinderen van dit echtpaar zijn:

1. Willem, doop NH 09-04-1703 te Heemse
2. Marten Willems Magré, armenjager, doop NH Heemse 12-08-1705, gewezen schoolmeester op de Nijstad (Zwolle)
3. Anna Maria, doop NH Hardenberg 07-08-1710
4. Anna Maria, doop NH Heemse 24-07 -1712
5. Francina, doop NH Heemse 29-03-1717
6. Jacomina, doop NH Heemse 19-11-1719
7. Margien, doop NH Heemse 09-08-1722.

Als Willem Magré op 27-04-1757 kort voor zijn dood testeert, blijkt dat in ieder geval nog vier kinderen in leven zijn: Willem, Marten, Francina en Jacomina. Ter gelegenheid van de zogenaamde "milde gifte" komt dit gezin bij de volkstelling van 1748 in het Carspel Ommen, de Boerschap Seesse, erve Raemelman voor als: Marten Makreel d'arme jager en zijn vrouw Beele Kelders met 3 kinderen onder de 10 jaar.

*Dit artikel is deels eerder gepubliceerd in IJsselakademie nr.2 Juni 1987.

Auteur:J.A. Paasman
Trefwoorden:Armenjager, Armenjagers, Bedelarij, Landloperij, In dienst van de stad
Personen:Joost Kelder, Magré
Periode:1700-1800
Locatie:Hardenberg
Thema's:In dienst van de stad, Verdwenen beroepen in Overijssel