image/svg+xml

De grote tocht van Cornelis Anthonie van Sprang

Verhaal

De grote tocht van Cornelis Anthonie van Sprang

Plaatje bij verhaal: her1-1_foto1.jpg

Hieronder volgt een samenvatting uit het dagboek “De Grote Tocht” van Cor van Sprang uit Noordwijk. Hierin beschrijft Cor de bizarre tocht naar het Noord-Hollandse Zijpe, die hem uiteindelijk in Wierden doet belanden.

Het is 17 december 1944 als Cor van Sprang, samen met Jan, op weg gaat naar Zijpe, om daar voor zijn baas aardappelen in te kopen. Na een fietstocht van ruim zes uur komen de twee in Zijpe aan, na onderweg regelmatig gewaarschuwd te zijn voor razzia’s in de omliggende dorpen. Ze brengen er de nacht in het hooi door. Bij het wekken de volgende ochtend blijkt de zaak niet pluis. Op het erf loopt een Duitser met het geweer in de aanslag. Door zich te verstoppen op de zolder van een van de schuren van het bollenbedrijf lukt het de jongens om uit handen van de moffen te blijven.

Op 20 december, op de terugweg met een handkar vol aardappelen (de kar was door hen met een schipper vooruit gestuurd naar Zijpe) worden ze na ruim vijfendertig kilometer staande gehouden door twee Duitsers, die hen naar hun leeftijd vragen. Als ze antwoorden dat ze vierentwintig zijn, wordt hun bevolen “Denn müssen Sie mitgehen!”, waarmee hun officiële gevangenschap is begonnen.

“Een plaatselijk café deed dienst als verzamelplaats", schrijft Van Sprang. "Van daaruit werden we, zesenzeventig man, op transport gesteld naar Duitsland; eerst marcherend naar Akersloot, waar we werden ingeladen in een schuit richting Amsterdam. Daar werden we ondergebracht aan de Surinamekade in loods nummer vier en welkom geheten door circa vijftienhonderd man die daar al enkele dagen zaten. Op zaterdagmorgen 23 december werden de gelederen versterkt met ongeveer duizend man uit Goeree-Overflakkee. Zij hadden zich alsnog gemeld bij de Duitsers, na de bedreiging dat er van elke tien gevonden mensen er één zou worden doodgeschoten.

Om circa 19.00 uur moesten we ons gereed maken voor vertrek en we marcheerden vervolgens naar een aan de kade liggende rijnaak. In elk ruim werden zo’n honderdvijftig mannen gestopt, met als enige zit- of liggelegenheid wat bossen stro. Onderweg werden er Kerstliederen gezongen. Ik heb nog nooit zo het Stille Nacht gezongen. Ook uit andere ruimen klonk het Ere zij God en De herdertjes lagen bij nachte. Ontroerend mooi. Zondag 24 december liepen we om twaalf uur de haven van Kampen binnen. We werden ondergebracht in de Generaal van Heutszkazerne aldaar. ’s Avonds werd er een korte avondwijding gehouden door een RK geestelijke en een Protestantse godsdienstleraar.

Om half drie ’s nachts werden we uit bed geschreeuwd met de mededeling dat we direct zouden vertrekken. Na een half uur stond iedereen buiten in de heldere vrieskoude kerstnacht. Marcherend gingen we op weg. We wisten niet of we opnieuw in een schuit of naar het station zouden gaan. Naar het station dus toch. We moesten op de open perrons blijven staan. Na korte tijd stonden we allemaal te kleumen van de kou. Door het stille Kampen klonken al spoedig weer kerstliederen die door ons werden gezongen.

Om half zeven kwam de trein opdagen. De wagons werden letterlijk volgestouwd. Met het oog op een mogelijke treinbeschieting was dit natuurlijk levensgevaarlijk, maar bij de Duitsers telde een mensenleven licht, dat hadden ze wel bewezen. Er waren in de wagon veel ramen stuk en toen de trein zich in beweging zette, kwam er een snijdende kou door de kapotte ramen. Op het station in Zwolle stond een aantal kapotgeschoten locomotieven. En tussen en naast de rails ontdekten we talloze bomtrechters, verwoeste seinhuisjes. Van huizen waren veel ruiten en daken vernield.

Ruim half tien passeerden we het station van Wierden en even daarna stopte de trein. We hoorden het gebrom van vliegtuigen en zagen hoog in de lucht zes Engelse jagers cirkelen. De rest gebeurde sneller dan ik het kan beschrijven. Een donderend geronk van vliegtuigmotoren, een geratel van mitrailleurs, kreten van gevangenen, gerinkel van ruiten die werden verbrijzeld. De deur opentrappen en eruit springen was het werk van een ogenblik. Naast de spoordijk was een sloot, niet eroverheen, dan er maar doorheen. Een sprong naar het midden, wonder boven wonder was het ijs sterk genoeg en droeg.

Aan de overkant direct plat liggen, want weer ratelden de mitrailleurs. Op hoogstens een meter afstand van mijn hoofd sloegen de kogels in. Weer opstaan en weer voor prikkeldraad. Ik weet niet hoe ik toen aan de andere kant ben gekomen, erover of tussendoor. Liggen, opspringen, rennen, weer liggen. Weg van de trein waar de dood slachtoffers eiste. Na enige salvo’s - waren er het vijf of acht, ik weet het niet - verdwenen de vliegtuigen weer, een sissende en water lozende locomotief achterlatende, volkomen vernield. Onze eerste gedachte was nu: vluchten. Doch onze bewakers hadden dit voorzien en waren in een grote boog om ons heen gelopen en schoten op al diegenen die probeerden te vluchten. We werden naar de trein teruggedreven. Om ons heen lagen ettelijke gewonden, sommigen met grote open wonden.

Ikzelf was er goed afgekomen met een bloedende wond aan mijn hand, opgelopen bij mijn vlucht door het prikkeldraad. Vlakbij de trein werden we teruggeroepen door een Duitser, die een gewonde kameraad op een deken had geschoven en nu mensen nodig had om de gewonde naar het dorp te vervoeren. Direct was ik erbij, want we begrepen wel dat we in het dorp een vluchtkans zouden hebben. Met acht man droegen we de gewonde mof eerst op een deken en daarna op een laddertje. We kwamen vervolgens bij een schoolgebouw dat als eerste hulppost was ingericht. Meerdere slachtoffers van de beschieting waren hier aanwezig. Voor ik echter het lokaal verliet, kwam er een mof naar mij toe en vroeg mij of ik gewond was. Mijn hand was door de kou weer flink gaan bloeden en op mijn bevestigende antwoord werd ik naar het voorgedeelte van de school verwezen waar een EHBO-post was. Net was ik daar binnen of er kwam een heer naar mij toe die mij toefluisterde “als u kans ziet buiten het dorp te komen dan word je wel verder geholpen”. Het geluk was met me. Ik slenterde de deur uit, drukte een hoed die ik in mijn jaszak had op mijn hoofd en wandelde het dorp in. Tengevolge van het luchtalarm was de kerk uitgegaan, zodat zich veel mensen op straat bevonden, waartussen ik spoedig verdween. Vrij!!!

Het eerste het beste huis dat ik tegenkwam schoot ik binnen. Direct waren hulpvaardige mensen bereid me langs allerlei erven en tuintjes op de weg buiten het dorp te brengen. Daar moest ik maar bij boeren aankloppen. Even buiten het dorp fietste me een juffrouw achterop met haar dochtertje bij zich op de fiets. Ik hield haar staande en vroeg of ze me aan een duikadres kon helpen. “Ga eerst maar met mij mee naar mijn ouders, die wonen hier dichtbij”, was haar antwoord. Spoedig zat ik bij de warme kachel van de familie Smit, de ouders van Jenny, Eerste Esweg 12. Deze mensen gingen er van uit dat ik als ontvluchte gevangene natuurlijk honger had, dus direct stond er roggebrood met boter en kaas en koffie voor mij klaar. Inmiddels was ook de man van Jenny, Zwier, binnengekomen.

Hij zou me bij zijn ouders brengen, die circa 25 minuten fietsen buiten het dorp woonden in een boerderijtje op het Hooge Heksel. Spoedig gingen we op weg, allebei op de fiets. Langs allerlei bos- en heidepaadjes ging de tocht en om half twaalf arriveerden we bij een typisch Overijssels boerderijtje met een laag schuin dak aan de Piksenweg 12. Hier was mijn tijdelijke verblijfplaats, bij de familie Kolkman. Ik werd ontvangen door de vrouw des huizes, die met haar klompen aan bij de kachel zat. Zwier vertelde haar dat ik een vluchteling was uit de beschoten trein en direct kwamen koffie en brood op tafel. Ik at alles op wat me werd voorgezet. Om één uur kwam het middageten op tafel en na het eten las de boer in zijn onduidelijk Overijssels dialect het Kerstevangelie. Nooit heeft het zo’n indruk op mij gemaakt als die dag in die eenvoudige boerderij.

Op 27 december werden in Wierden de slachtoffers van de treinbeschieting begraven. Vier gevangenen waren gedood. Na een plechtige dienst in de Ned. Herv. Kerk en RK Kerk te Wierden werden zij begraven op het kerkhof in het dorp. Ik durfde het niet aan de plechtigheid bij te wonen. Ik vernam dat er zesendertig gewonden waren die naar het ziekenhuis in Almelo gebracht waren.

Onze bagage kregen we ook terug. De bevolking van Wierden had alle bagage uit de trein gehaald. Bij de familie Kolkman werd ik geheel als huisgenoot beschouwd, eten en drinken was nog beter dan vooroorlogs, een heerlijk bed en in huis stonden de pantoffels altijd voor me klaar. Ik hield me bezig met het schillen van de aardappelen en de baas hielp ik met koeien voeren, bieten hakken, rogge dorsen en de schuur in de carbolineum zetten.

Op 4 januari heb ik samen met een streekgenoot Rinus de terugtocht aanvaard. Op zaterdag 13 januari 1945 waren we weer thuis in Noordwijk.

*Bewerkt door Th. Pigge
**Bronvermelding: Uit:  “Laatste herinneringen 1940-1945” Uitgegeven door Stichting Historische Kring Wederden, 2005.

Trefwoorden:Tweede Wereldoorlog, Verzet, Arbeidsinzet, Ontsnapping, Onderduik, Kersttrein 1944
Locatie:Wierden gemeente, NL, Historische kring Wederden, Wierden, Appelhofdwarsstraat 2
Thema's:Toevluchtsoord

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.