image/svg+xml

Albert Hieronymus graaf Schimmelpenninck: 'De adel is geen gesloten groep meer'

Verhaal

Albert Hieronymus graaf Schimmelpenninck: 'De adel is geen gesloten groep meer'

Plaatje bij verhaal: Albert met stamvader Rutger Jan.jpg

Een lange oprijlaan vanaf Diepenheim voert naar landgoed het Nijenhuis, dat al van verre tussen de bomen is te zien. Albert Hieronymus graaf Schimmelpenninck (1951), een telg uit de zevende generatie van het adellijke geslacht, opent de deur van het statige landhuis. Met zijn vrouw Marlies Scheiffers bewoont hij na een interne verbouwing in 2012 een deel van het grote huis.

Toen hun kinderen Sander en Catrien nog thuis woonden, was het gezin Schimmelpenninck gevestigd in een van de bouwhuizen op het landgoed. Sinds de verbouwing is op de verdieping aan de zuidzijde een appartement verhuurd. Daaronder bevinden zich de historische vertrekken met bibliotheek en archief waar de ruim tweehonderd jaar oude historie van het geslacht Schimmelpenninck zorgvuldig wordt bewaard. Het intieme museum is op aanvraag als groep te bezichtigen via de Stichting Rutger Jan Schimmelpenninck.

Nijenhuis frontaal.jpg
Kasteel het Nijenhuis. (foto: Arie Tinbergen)

 

Langgekoesterde wens

Voor Albert Schimmelpenninck was 1984 een bijzonder jaar, omdat hij toen rentmeester werd van landgoed Twickel, een van de grootste landgoederen in Nederland. Deze werkplek lag dichter bij Diepenheim dan zijn vorige werk bij het Diakonessenhuis in Utrecht. Zijn vrouw Marlies, die als radiologe in Leiden werkte, kreeg een nieuwe baan in Winterswijk. Daardoor ontstond de mogelijkheid om samen op het familielandgoed in Diepenheim te gaan wonen. Een langgekoesterde wens van Albert ging hiermee in vervulling. In 1984 werd zijn zoon Sander geboren, een jaar later gevolgd door de geboorte van dochter Catrien.

De kinderen groeiden op in Diepenheim tussen de leeftijdsgenootjes en volgden voortgezet onderwijs in Hengelo. Albert en Marlies gaven ze een gevoel voor rechtvaardigheid en het besef dat alle mensen gelijk zijn mee, hoewel de afkomst en de maatschappelijke positie voor iedereen verschillend is. ‘Al op jonge leeftijd spreidde Sander de krant uit op de vloer om die vol interesse te lezen. Van januari tot augustus 2020 presenteerde hij elke donderdag de talkshow Op 1,’ vertelt Albert trots. ‘Catrien heeft een goede baan bij een zorgverzekeraar.’

Incrementum

Albert bracht zijn jeugd door in Baarn, waar zijn ouders in een villawijk woonden. Vader Lodewijk Herbert (6e generatie van het geslacht Schimmelpenninck) was rechter in Amsterdam en daarna president van de rechtbank in Alkmaar en Haarlem. Hij had een sterk ontwikkeld verantwoordelijkheids- en rechtvaardigheidsgevoel en was een harde werker, die streefde naar perfectie. Eigenschappen die Albert met de paplepel ingegoten kreeg. Thuis legde zijn vader voorbeelden uit zijn praktijk voor aan de kinderen, waarover werd gediscussieerd en waarover een vonnis moest worden uitgesproken. ‘Een rechtvaardig vonnis moest volgens mijn vader ook begrijpelijk zijn voor de niet-geschoolde burger, misschien wel meer dan dat het in overeenstemming moet zijn met de wet, memoreert Albert.

Vanaf 1963 ging Albert naar het voortgezet onderwijs op het Baarns Lyceum. Het lyceum had toen een dependance: het Incrementum (uitzaaisel of aanwas) dat speciaal was opgezet voor de prinsessen Beatrix, Irene, Margriet en Christina, de dochters van koningin Juliana en prins Bernhard. Juliana had in haar jeugd privéles gekregen, maar dat wilde ze niet voor haar dochters. Ze moesten naar school, samen met andere kinderen. De klassen waren klein, rond twaalf leerlingen. Aan ouders, vaak van adellijke afkomst, werd gevraagd om hun kind op de dependance te plaatsen. Ook de ouders van Albert kregen een uitnodiging. ‘Ik heb er twee jaar les gehad’, vertelt Albert. ‘Dat was nadat de jongste prinses, Christina, het Incrementum al had verlaten. Ik was een beetje rebels, dus ze zetten mij vooraan in de klas, pal voor de docent. In het tweede jaar bleven er acht kinderen over en daarna werd de school opgeheven. In het derde jaar kwam ik op het Baarns Lyceum terecht, achter in een klas van dertig leerlingen. De overgang was te groot, dat jaar bleef ik zitten.’

Na het voortgezet onderwijs vertrok Albert naar Delft om te studeren aan de Technische Universiteit. Na deze opleiding, eind jaren zeventig, kon hij aan de slag bij het Diaconessenhuis te Utrecht en in 1984 kreeg hij de functie van rentmeester over het landgoed Twickel.

Achterzijde.jpg
De achterkant van kasteel Het Nijenhuis. (foto: Arie Tinbergen)

 

Rentmeesterschap     

De voorganger van Albert voerde het rentmeesterschap op landgoed Twickel nog uit op een klassieke manier. De elektrische typemachine beschouwde men als onnodige vernieuwing en het pachtgeld werd nog in flappen betaald. De rentmeester was vaak afwezig, aan het jagen of ergens koffie drinken, en oefende zijn functie uit vanuit de Rentmeesterij, die tevens diende als dienstwoning. De inkomsten van het landgoed bestonden voornamelijk uit de pacht van landbouwgronden. In de jaren zestig stonden nog 150 boerenbedrijven op het landgoed, maar door schaalvergroting kromp dit aantal in een rap tempo. In 2017 waren er nog vijftig boerderijen in bedrijf.

Na zijn aanstelling begon Albert het rentmeesterschap en het beleid op het landgoed te moderniseren. De computer deed zijn intrede, de pacht werd giraal betaald en het kantoor van de rentmeester kwam centraal op het landgoed te staan. Ook werd het verdienmodel verbreed. Veel boerderijen kregen een woonfunctie, zes horecagelegenheden werden vernieuwd en behoren tot het landgoed bij Delden. Samen met de pachtboeren werd een nieuw beleid uitgestippeld dat gericht was op grondgebonden veehouderij, waardoor de verhouding tussen grond en de veestapel meer in evenwicht kwam en er geen mestoverschotten meer waren.

Openheid en begrip

Veel van Alberts voorouders uit het adellijke geslacht Schimmelpenninck hadden door hun titel een goede kans op een bestuurlijke functie, of een betrekking aan het hof. Dat zorgde toen voor een zeker voorkeurspositie, maar tegenwoordig is dat niet meer aan de orde. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw kon een adellijke titel soms zelfs nadelig werken. Het was de tijd van nivellering. Hoewel voor de wet iedereen gelijk is, was dat in de maatschappij niet altijd het geval. De jaren zestig zorgde voor een verdergaande democratisering in de maatschappij. Meer jongeren uit verschillende bevolkingsgroepen volgden een hogere opleiding. In het bedrijfsleven was behoefte aan beter opgeleide werknemers. Een bestuurlijke functie moest je verdienen door capaciteiten te tonen. Er ontstond meer gelijkheid in het krijgen van kansen tot ontwikkeling. Mensen van adel schaamden zich bijna voor hun titel en kwamen er niet open voor uit.

‘Tegenwoordig is er weer meer begrip', vertelt Albert. ‘Landgoederen zijn opengesteld en er is veel waardering voor het mooi onderhouden landschap. De meeste leden van adellijke families zijn bovendien werkzaam in de samenleving. De adel is geen gesloten groep meer, hoewel veel families elkaar kennen. Trouwen onder elkaar gebeurt steeds minder.’ Albert trouwde net als zijn vader met een vrouw van niet-adellijke afkomst. Door interviews en meer openheid neemt het begrip voor adellijke families en hun landgoederen toe. ‘Daarmee worden verkeerde voorstellingen over de adel voorkomen’, aldus Albert. ‘Op de Dag van het Kasteel stellen we het Nijenhuis open voor het publiek en kunnen mensen een rondleiding krijgen. Daarnaast is er in het huis een archief, dat is ondergebracht in de Stichting Rutger Jan Schimmelpenninck. Geïnteresseerden kunnen hier op aanvraag onderzoek naar de geschiedenis van het voorgeslacht doen.’ 

Houtkap

Alberts voorvader Gerrit Schimmelpenninck kocht in 1799 landgoed Het Nijenhuis, dat destijds vijftig hectare groot was, voor zijn zoon Rutger Jan Schimmelpenninck. Die heeft tot het einde van zijn leven steeds weer periodes op het Nijenhuis gewoond. Daarna is het landgoed in de familie gebleven en tot op heden steeds bewoond geweest. Het huis is in 1860 en 1914 uitgebreid met in totaal vier torens, die het geheel een statig karakter geven. Rond 1850 werden gronden voor gemeenschappelijk gebruik (markegronden) verdeeld over grondeigenaren naar evenredigheid van hun grondbezit. Deze markeverdeling zorgde voor uitbreiding van het landgoed Nijenhuis en voor een beter beheer van de voormalige ‘woeste gronden’, doordat het particulier eigendom werd. Veel grond werd bebost, omdat de verkoop van hout destijds rendabel was. Vooral eiken en dennen werden geplant. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw was stuthout nodig voor de mijnen in Limburg. Het eiken hakhout werd ook gebruikt voor bakkersovens en de schors voor de leerlooierij.

In de Tweede Wereldoorlog is veel hout gekapt. Daarna werden om hun snelle groei lariksen, de douglasspar en de fijnspar geplant. ‘Nu is er ziekte onder de fijnspar en met de Japanse lariks gaat het ook slechter’, vertelt Albert. ‘Het klimaat wordt warmer, waardoor we nu een grotere diversiteit aan boomsoorten planten die beter bestand zijn tegen de klimaatverandering. In het algemeen brengt het bos weinig op. De prijzen van hout zijn laag, onder andere door het gebruik van kunststof producten, bijv voor kozijnen.’

Westerflier.jpg
De havezate Westerflier bij Diepenheim. (foto: Arie Tinbergen)

 

Familiebezit in stand houden

In 1854 kwam het huis Westerflier eveneens in handen van de Schimmelpennincks. In 1935 verkocht Robert Schimmelpenninck, burgemeester van Diepenheim, het huis met landgoed aan zijn broer Lodewijk Hieronymus, die op Nijenhuis woonde. Zo ontstond het landgoed Nijenhuis en Westerflier. De landgoederen werden  in 1994 ondergebracht in de BV Landgoed Nijenhuis en Westerflier, waardoor de continuïteit van de bezittingen beter werd gewaarborgd. De aandeelhouders zijn thans Albert en zijn drie broers. Twee broers wonen op Westerflier en de derde broer woont in een verbouwde boerderij op het landgoed. Op dit moment wordt er een familiestatuut opgesteld, omdat het aantal aandeelhouders in de toekomst zal oplopen als de kleinkinderen ook aandelen in hun bezit krijgen. Het doel blijft om het landgoed als familiebezit in stand te houden, waarbij de familie zich betrokken voelt en in goede onderlinge verstandhouding samen kan leven.

‘Het landgoed staat er nu financieel redelijk voor’, stelt Albert. ‘Het zou mooi zijn als er nog eens een boek wordt geschreven over het landgoed, zodat de geschiedenis ook op die manier verteld wordt.'

Auteur:Rien de Vries
Trefwoorden:Landgoedeigenaren, Nijenhuis
Thema's:Landgoedeigenaren aan het woord

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.