image/svg+xml

De geschiedenis van het Armenhuis in Dalfsen – deel 1

Verhaal

De geschiedenis van het Armenhuis in Dalfsen – deel 1

Plaatje bij verhaal: dalfsen.jpg

Veel Dalfsenaren zullen waarschijnlijk niet op de hoogte zijn van het feit dat in Dalfsen een tijd lang (van 1890-1922) een diaconie-armenhuis heeft bestaan.

Recht tegenover de Hervormde kerk werd in een voormalig winkelpand een armenhuis gevestigd. Dat armenhuis werd door kerkenraad en diaconie gezien als een grote verbetering van haar bestaande armenzorg.

Diaconale zorg in de 19e eeuw

Het inkomen van (vooral) arbeidersgezinnen kon geheel of grotendeels wegvallen door werkloosheid, door arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, invaliditeit of ouderdom en door de dood van de (voornaamste) kostwinner. Dit betekende in de meeste gevallen dat men verviel tot wat toen heette de bedeling.

Om bedeeld te kunnen worden moesten de mensen zelf het initiatief nemen en aankloppen bij de kerkenraad. De diaconie beoordeelde de verzoeken om steun en bracht in een volgende vergadering rapport uit, waarna de kerkenraad een besluit nam. De steun die de diaconie verleende was zeer gevarieerd.

 

 

Thuiszittende armen

Dat waren personen die als vaste bedeelden werden erkend. Heel vaak ging het hier om weduwen en weduwnaren met kinderen, en werklozen. Van de ene op de andere dag vervielen ze tot de bedeling. Ze ontvingen wekelijks een vast bedrag dat werd aangepast als de situatie zich wijzigde. Wanneer bijvoorbeeld een kind uit een gezin betaalde arbeid ging verrichten werd de wekelijkse bijdrage verminderd.

Bestedelingen

Deze vorm van bedeling kwam in Dalfsen vrij veel voor. Het ging hier om personen die op geen enkele wijze meer in hun onderhoud konden voorzien en ook niet over eigen woonruimte beschikten. Het waren vaak ouden van dagen, invaliden en wezen. De kerkenraad probeerde deze mensen tegen een bedrag aan kostgeld uit te besteden. Degenen die het laagste bedrag boden werden als kostadres ingeschreven. De meeste bestedelingen werden ondergebracht buiten het kerkdorp (Dalfsen) op boerderijen. Ze maakten zich nuttig door wat huiselijke werkzaamheden te verrichten.

 

 

Noodstuivers

Deze vorm van bedeling moet worden gezien als een tijdelijke steun voor een korte periode of als acute noodhulp. Daarnaast waren er nog verschillende vormen van ondersteuning als bijvoorbeeld voedsel, kleding, brandstof, geneeskundige hulp enz.

De diaconie bestond uit twee à drie diakenen waarvan er één functioneerde als administrerende diaken. Hij was verantwoordelijk voor het diaconale jaarverslag. Ook was hij vaak het aanspreekpunt voor de bedeelden.

ln 1842 besloot de kerkenraad om iedere veertien dagen een diaconale vergadering te houden. Dit was ook wel nodig omdat de kerkenraad in die jaren slechts twee à drie keer per jaar vergaderde.

Voorgeschiedenis van het diaconiehuis

Uit de handelingen van de diaconie blijkt een toenemende zorg voor de bedeelden. Men kreeg meer oog voor de vernedering die de armen voelden. Zo bleek uit de handelingen van 10 april 1871 dat gekozen was voor een andere methode van uitbesteding, niet meer bij opbod of afslag, om het beledigend karakter van de bedeelden te verminderen. Deze bestedelingen bleven een voortdurende zorg.

Er gingen meer stemmen op om iets voor de bestedelingen te doen. In de kerkenraadsnotulen van 24 maart 1879 werd voor het eerst melding gemaakt van een eventuele oprichting van een armenhuis.

 

 

Tien jaar later was het dan zover. In de kerkenraadsvergadering van 6 mei 1889 werd voorgesteld het huis van weduwe Frijling te kopen voor een armenhuis in de gemeente. Dit huis was reeds in augustus 1888 in een advertentie in de Zwolse krant aangeboden. Deze advertentie biedt ons enig inzicht in het huis: 'Te huur of te koop een groot huis, waarin 6 flinke kamers (de meeste behangen en van stookplaten voorzien), keuken, bijkeuken, 2 zolders, wel- en regenwater en verdere gemakken, zeer grote tuin met vele vruchtbomen, gelegen op het mooiste punt van Dalfsen en om desselfs ruimte voor elk doel geschikt. Bewoond door de eigenares W G. Frijling-Muyderman.'

In de vergadering van 7 juni 1889 werd de zaak besproken en moest er een berekening worden gemaakt van de kosten om van het huis een diaconie-armenhuis te maken. Op 24 juni werd besloten een bod uit te brengen van ƒ 2000,-. De vergadering werd even geschorst en de broeders wandelden het Kerkplein over om het huis zelf te bekijken.

 

 

Pas op 13 februari 1890 werd opnieuw over de aankoop gesproken. Met nadruk werd nog eens gesteld: 'dat het ging om het Christelijk belang der bestedelingen, dat in zulk een huis beter in het oog gehouden en bevorderd werd, dan het elders gemeenlijk gebeurt.'

Opnieuw werden de kosten opgemaakt en op de vergadering van 24 februari was de begroting binnen. Nadat het huis nog eens was bekeken werd uiteindelijk besloten tot de aankoop. Het huis zou gekocht worden voor ƒ 2000,- Vervolgens werd het bestek gemaakt van de verbouwing en kon er op ingeschreven worden. Alleen door protestantse timmerlieden overigens.

Op 5 augustus 1890 werd het Diaconiehuis plechtig ingewijd in tegenwoordigheid van de leden van de kerkenraad, het huiscollege van de kerkvoogdij en de notabelen en de bewoners van het huis.

Het bestuur van het diaconiehuis stond onder toezicht van de kerkenraad, Twee diakenen zouden om de beurt elke zaterdagavond alles nazien en regelen. Er werden tevens drie regentessen benoemd die zich met huishoudelijke zaken zouden bezighouden. De dagelijkse leiding werd in handen gegeven van een echtpaar uit Ossenzijl, de heer G.R. Tietema en echtgenote. Deze beide mensen hadden zich bereid verklaard als vader en moeder in het huis te fungeren.

Wat er van de vader en moeder werd verwacht is uitvoerig vermeld in een reglement (5 mei 1980) getiteld: Bepalingen omtrent de vader en moeder van het Diaconiehuis te Dalfsen. Dit reglement, dat maar liefst 25 artikelen telt, is de enige bron die ons enig inzicht geeft in de organisatie en het bestuur van het armenhuis.

De vader en moeder hebben de dagelijkse leiding in het huis en de bewoners, ook wel verpleegden genoemd, moeten hen gehoorzamen. In de eerste plaats moeten zij het goede voorbeeld geven en de christelijke opvoeding van de jeugd bevorderen.

De vader en moeder verrichten alle voorkomende werkzaamheden in het huis. Ze zijn bij elke maaltijd aanwezig. Overigens eten de vader en moeder op de plaats die hen door de kerkenraad is aangewezen en mogen naast de gewone kost elke middag van het 'voorhanden geslacht' eten.

Ze zorgen ervoor dat alle verpleegden behoorlijk gereinigd worden, in het bijzonder de nieuw opgenomen. De moeder zorgde voor de was. Elk kledingstuk dat ‘herstelling’ behoeft moest getoond worden aan de regentessen, die beslisten of het kledingstuk hersteld moest worden of vernieuwd.

De vader en moeder voorzien het huis van verse lucht en verzorgen de zieken, ook de tijdelijk verpleegden.

's Winters wordt het huis om negen uur gesloten en zomers om tien uur, nadat vader en moeder tevoren het hele huis doorzocht, het vuur geborgen en het licht uitgedaan hebben. Elke avond wordt er een avondsluiting gehouden. 's Zondags gaan allen onder geleide twee maal ter kerke.

Over de bewoners van het huis waren in ieder geval de zieken, armen, weduwen of wezen en vooral degenen die behoorden tot de bestedelingen. Men ging er dus vanuit dat ook jeugdige personen zouden worden verpleegd. Zo lezen we in artikel 24 van het reglement dat de moeder de meisjes ook moest leren naaien, stoppen en breien.

 

 

Zoals reeds eerder opgemerkt werd stipte gehoorzaamheid geëist ten aanzien van de vader en moeder. Die moesten immers ook elke week een gedragsrapportage uitbrengen aan de dienstdoende diaken. De huisregels moesten met duidelijke letters geschreven, in de grote zaal aangeplakt worden en op de eerste maandag van iedere maand door de vader aan de verpleegden voorgelezen worden.

Voorzover zij daartoe in staat waren verleenden verpleegden hand- en spandiensten aan de vader en moeder. Verder waren ze werkzaam in de tuin van het armenhuis of verzorgden de dieren. In de diaconale verslagen werd bijvoorbeeld melding gemaakt van de aankoop van hofzaden, van een koe, van een geit en een schaap voor het armenhuis. Ook werden regelmatig bezems aangeschaft. Ook bij begrafenissen werden door de bewoners van het armenhuis diensten verleend. Welke dat waren wordt niet vermeld. Zo blijft dus veel onduidelijk.

Periode 1890- 1896

Regelmatig kwam nu op de kerkenraadsvergaderingen het armenhuis aan de orde. De kerkenraad bepaalde haar opnamebeleid: het armenhuis is alleen bestemd voor eigen armen. Mensen die tot de bedeling geraken kunnen niet meer bestedeling worden.

Op 9 maart 1894 ontving de kerkenraad een verzoek van de vader en moeder om een salarisverhoging van ƒ 50,- per jaar. De kerkenraad ging hier niet op in.

 

 

In 1895 kwam er voor het eerst kritiek op het functioneren van de vader. De verpleging van de armen liet te wensen over. Waar het precies om ging werd niet gezegd. Waarschijnlijk was de vader niet erg geschikt. Mogelijk vond hij, gelet op het reglement, de taak te zwaar. Hoe dit ook zij, op 1 september 1896 werd de vader in overweging gegeven ontslag te nemen. Op 1 oktober besluit de kerkenraad zelf tot ontslag.

Periode 1896- 1908

In de vergadering van 31 augustus 1896 werden de bepalingen voor de vader en moeder herzien. Hier en daar werd de formulering wat minder strak. Tijdens dezelfde vergadering verscheen het echtpaar Hoekstra uit Twijzelerheíde. Zij werden meteen benoemd. Boven het gewone salaris van ƒ 100,- per jaar werd een toelage verstrekt voor mondbehoeften. De verpleegden kregen een dag in de week vaker spek dan tot nu toe. In 1899 ontving het echtpaar Hoekstra een benoeming in Amsterdam (31 januari 1899). Per 1 mei kreeg het echtpaar eervol ontslag.

Er volgde een grondige herziening van het reglement. Uit 33 kandidaatechtparen werd het echtpaar J.A. van der Veen te Oldekamer benoemd. Het reglement waar zij mee moesten werken was minder veeleisend dan het reglement uit 1890-1896.

 

 

Het echtpaar werd voor drie jaar benoemd. Zij hebben het genot van alles wat tot inwoning en onderhoud gerekend kan worden. Hieronder valt niet de kleding en de ligging. Over deze vader en moeder lezen we geen negatieve dingen.

In januari 1908 bleek dat de vader ziek was. Hoe moest er nu hulp geboden worden? Men besloot de dochter ƒ 1,- per week te geven om vader en moeder te ondersteunen. Op 10 april overleed de moeder vrij plotseling. Er werd besloten om te vragen of een dochter tegen het salaris van de moeder wilde helpen. Op 17 juli overleed ook de vader. Over het sterven van deze mensen werd weinig vermeld. Over de begrafenis lezen we niets.

 

Dit artikel is van de hand van T. Tel.

 

Zie voor vervolg: De geschiedenis van het Armenhuis in Dalfsen – deel 2

 

 

Trefwoorden:Diaconie-armenhuis, Armenhuis, Kerkenraad, Diaconale zorg, Kerkdorp, Diaconiehuis, Vader en moeder
Personen:w.g. frijling-muyderman, g.r. tietema, hoekstra, j.a. van der veen
Periode:1890-1922
Locatie:Dalfsen

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.