image/svg+xml

Jonge kunstschilder Karel Appel dook onder in Beerze

Verhaal

Jonge kunstschilder Karel Appel dook onder in Beerze

Plaatje bij verhaal: de_goede_vrouw.jpg

Gewaarschuwd dat hij beter niet kan teruggaan naar zijn huis omdat de Duitsers een razzia houden, besluit de jonge kunstschilder Karel Appel in het najaar van 1944 Amsterdam te verlaten. Hij stalt zijn fiets zonder banden bij een kennis en loopt de stad uit, richting Weesp. In zijn rugzak een schetsboekje, potloden en kleurkrijtjes. Aan tekenen en schilderen komt hij echter niet toe tijdens zijn zwerftocht in de hongerwinter. Hij moet bedelen om voedsel en overnacht bij boeren in stallen, schuren of in het hooi.

Na twee maanden komt hij uitgeput in Boekelo aan. Daar woont zijn broer Dik met zijn familie in een zomerhuisje, omdat hun woonplaats Hengelo is gebombardeerd. Als Karel weer wat op krachten is gekomen verkent hij de omgeving op de fiets en gaat hij ook weer schilderen, o.a. portretten van familieleden. Met bewoners van een ander zomerhuisje kan hij over zijn kunst praten. Maar het samenleven van veel mensen in het zomerhuisje en het schuurtje ernaast wordt hem na enkele weken te benauwd. Hij voelt zich gedrongen verder te zwerven en fietst op een van een Duitser gestolen fiets weg. Uren later stapt hij af bij een boerderijtje buiten Ommen, in de buurtschap Beerze. Karel klopt aan bij De Goede Vrouw. Het is eind januari 1945.

Hongertochten

De familie Sasbrink heeft in de hongerwinter al veel mensen uit het westen die op voedseltocht waren gegaan te eten gegeven en tijdelijk onderdak verleend. Nu ziet Hendrikje Sasbrink een magere jongeman voor de deur staan. Willem, haar man, heeft ’s morgen nog gezegd: “Haalt now vandage gin volk meer an”, maar Hendrikje heeft medelijden met de jongen en weet Willem te overtuigen hem onderdak te geven. “Hij is zo ziek als wat. Ik kan hem toch niet wegsturen”. Ze geeft hem een glas melk, met water aangelengd. Bij het hoofd van de school, aan de overkant van de weg, is een wasgelegenheid. Daar kan Karel zich opfrissen, want hij zit onder de luizen. Hendrikje verbrandt zijn kleren en geeft hem katoenen hemden, ondergoed en een overall van Willem. Het duurt enkele dagen voordat Karels maag het voedsel kan verdragen dat Hendrikje klaarmaakt. Aangesterkt gaat hij boer Willem helpen in het kleine boerenbedrijf. Hij wil alles doen als boerenknecht: graan dorsen met een vlegel, mest achter de koeien weghalen en uitrijden op het land. Hij mag, als het voorjaar nadert,  ook ploegen. Hij krijgt blaren op zijn handen… Ook brengt hij met paard en wagen graan naar de molen in Ommen. Dan komt hij in de buurt van het kamp Erica, waar Duitse soldaten rondlopen. Dat is gevaarlijk. “Je ziet er uit als een Engelse piloot”, zegt Willem. “Die snor van je moet er af”.  Karel scheert die af en knipt zijn haar kort, zodat hij er als een gewone boerenknecht uitziet. Als kapper(szoon) knipt hij ook het haar van boer Willem en van het negenjarig zoontje Jan Sasbrink. “Het moet er kaal af”, zegt Hendrikje. Karel laat een kuifje staan, maar dan pakt Hendrikje de schaar en knipt het laatste toefje weg. Voor de hygiëne.

Joods onderduikertje

Als een zevenjarig joods jongetje uit Amsterdam, Appie Heide, als onderduiker bij de Sasbrinks komt, knipt Karel ook zijn, zwarte, haar. Weer laat hij een kuifje staan en weer knipt Hendrikje het weg. Aan de gereformeerde predikant in Mariënberg, ds. Wolfert, vraagt Hendrikje of ze Appie mee kan nemen naar de kerk. “Ja”, is het antwoord. “Hij heeft zwart haar en jij zelf ook. Dus dat valt niet op”. (Ds. Wolfert, die in het verzet zat, is op 29 maart 1945 door de Duitsers bij Wierden gefusilleerd…)  Karel krijgt door de komst van het joodse jongetje weer inspiratie om een tekening te maken. Appie poseert voor hem en op 4 maart 1945 ontstaat er een ontroerend portret.

Loslippigheid

Na de komst van Appie beginnen Willem en Hendrikje zich zorgen te maken. Karel wordt naar hun mening onvoorzichtig. Hij praat soms met voorbijgangers en ook zelfs met begeleiders van groepjes gevangenen van kamp Erica. Dat zijn Duitsers en NSB’ers. “Je brengt jezelf in gevaar en ons ook, want we hebben Appie in huis. Dat kan uitlekken”. Als laag overvliegende geallieerde vliegtuigen een Duitse trein bij Junne beschieten klimt Karel met Jan en Appie boven op de hooiberg om alles beter te kunnen zien. De maat is vol voor de Sasbrinks. Karel neemt onverantwoorde risico’s. Na hem bijna twee maanden onderdak gegeven te hebben vragen ze hem te vertrekken. Wel regelen ze voor hem dat hij terechtkan in Bruchterveld, bij familie van de vrouw van een andere knecht. Ook een boerenfamilie waar Karel mag mee-eten en meewerken. Dat duurt echter niet lang. Begin april komen de bevrijders en dan gaat Karel terug naar Boekelo. Als hij daar hoort dat ook Amsterdam is bevrijd hangt hij zijn fiets aan een vrachtwagen en lift mee tot Amersfoort. Dan moet hij nog een paar uur fietsen voordat hij in mei thuiskomt. Eerst brengt hij meegenomen eten naar zijn ouders, met wie het redelijk goed blijkt te gaan.

Het bovenstaande is aan het boek "Karel Appel - de biografie" ontleend en aan informatie van Jan Sasbrink.

Auteur:De Darde Klokke en "Karel Appel de biografie"
Trefwoorden:Onderduikers
Personen:Karel Appel, Sasbrink
Periode:1940-1945
Locatie:Beerze, NL, Boerderij, Beerze, Beerzerweg
Thema's:Toevluchtsoord

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.