image/svg+xml

Veertien onderduikers in de Zwolse P.C. Hooftstraat

Verhaal

Veertien onderduikers in de Zwolse P.C. Hooftstraat

  • Geplaatst door
Plaatje bij verhaal: nl-zwhco_652_fd028687.jpg

"Onderstaande regelen vormen het grootste gedeelte van een reeks brieven, die ik onmiddellijk na onze bevrijding in 1945 aan mijn broer, sinds 1941 in Amerika wonende, schreef." Dit zijn de op het eerste gezicht weinig spectaculaire openingszinnen van een verslag dat Nico Noordhof schreef over de jaren waarin hij en zijn vrouw Atie in hun huis aan de Zwolse P.C. Hooftstraat onderdak gaven aan veertien joodse onderduikers. Dat huis was een gewoon rijtjeshuis in een van de toenmalige nieuwe wijken van de stad. En die veertien onderduikers zaten niet na elkaar, maar tegelijkertijd in dat huis.

Atie en Nico Noordhof

Zo te zien was er niets bijzonders aan de bewoners van P.C. Hooftstraat 18. Nico Noordhof was in mei 1940 veertig jaar oud en werkte bij provinciale waterstaat. Zijn vrouw Atie was 36 jaar en gaf muziekles. Bij hen in woonde Atie's vader, Johan Bartel, die kapper en pruikenmaker was. Atie en Nico hadden een harmonieus huwelijk, een diepe geestelijke band. Veel tijd werd besteed aan kunst en muziek, aan lezen en aan gesprek. Twee mensen die elkaar goed aanvoelden en aanvulden, maar elkaar ook vrij lieten. 'Nico was koel, beheerst maar met een diep zielenleven. Atie was zijn ideale tegenhanger, spontaner, luchtiger soms. Om stoffelijke dingen gaven ze weinig', zo kenschetste één van hun onderduikers hen na de oorlog.

Joodse onderduikers

Al voor de oorlog had Nico kennis gemaakt met Zwolse joden. Hij had op kamers gewoond bij de familie Koopman aan de Jufferenwal. Toen de oorlog uitbrak, waren hij en Atie optimistisch over de uiteindelijke uitkomst: Duitsland zou zeker verslagen worden. Minder optimistisch waren zij over het lot van de joden. Het begon met kleine pesterijen, zo schreef Nico. Een joodse kennis, Arie Brandon, was radio-reparateur. Als jood mocht hij geen radio meer bezitten in de loop van 1941, laat staan in huis hebben om te repareren. Dat deed hij dus sindsdien bij Atie en Nico thuis. Hij bouwde er vele radio's om voor de korte-golfontvangst, waarop de Engelse zenders beter te beluisteren waren. En toen in oktober 1941 de eerste razzia tegen de joden gehouden werd, doken twee joodse Zwollenaren tijdelijk bij hen onder. Het was het begin van een periode van ruim drie jaar, waarin het aantal onderduikers zou groeien. Aanvankelijk meenden Atie en Nico plaats te hebben voor zeven onderduikers. Op 14 april 1945 doken er zoals bekend uiteindelijk veertien op. Maar in de tussentijd werd ook nog tijdelijk onderdak verleend aan vier anderen. Dries van Loggem was degene die in april 1942 als eerste voor langere tijd kwam onderduiken: hij zou tot het eind van de oorlog blijven. Hij was een neef van Nol van Boele, de verloofde van Koopman's dochter Klaartje. Ook Koopman en zijn dochter Klaartje, Van Boele en vijf leden van de familie Caneel (schoonfamilie van een andere dochter van Koopman) zouden volgen evenals anderen. Nooit zeiden de Noordhof's nee als er onderduikers elders in de problemen waren. Ze overlegden wel met hun onderduikers of er plaats was voor meer. Eén keer weigerden de onderduikers, toen Atie een baby in huis wilde nemen: het was te riskant en zou te zeer opvallen als er babyspullen gekocht moesten worden.

Schuilplaats

Natuurlijk mocht het niet opvallen, dat zoveel mensen in één huis woonden. De slaapkamers boven werden ingericht en op zolder werden provisorische schuilplaatsen gemaakt die bij een oppervlakkige controle niet opvielen. 's Avonds moesten de gordijnen dicht om te voorkomen, dat het lamplicht de onderduikers zou verraden. Een belsysteem werd aangelegd bij de kapstok, zodat de onderduikers snel naar hun schuilplaatsen konden verdwijnen als er ongenode gasten kwamen of er ander gevaar dreigde. Zoals die keer, dat een zuster van Nico onverwacht langskwam. Ze bleef twee nachten en een dag, zonder dat ze wist dat er nog meer mensen in huis waren dan de drie die ze kende. Het moet een kwelling geweest zijn voor de onderduikers niet meer vrij rond te kunnen lopen in het huis. En neem alleen maar eens de sanitaire problemen die zo'n onverwacht bezoek met zich meebracht. Ook werd er een systeem ontwikkeld om zo snel mogelijk de extra bedden weg te werken als er controle zou komen.

Altijd moesten de bewoners van het huis voorzichtig zijn: niet te veel lawaai, want dat zouden de buren kunnen horen of voorbijgangers op straat. Nooit naar buiten, behalve 's nachts in het pikkedonker met een donkere jas aan. 'Het deprimeerde me meer dan binnen zitten de hele dag. Ik heb toen gezegd: "Ik nooit meer', zo vertelde een van de onderduikers later. De schijnvrijheid van even buiten zijn, was erger dan binnen te moeten blijven.

Eten

Een van de grootste problemen was om aan voldoende eten te komen. Waar er voor drie eten is, is er ook genoeg voor vier, maar zeventien mensen konden natuurlijk naarmate de oorlog voortschreed niet voldoende voeding krijgen van de steeds schameler voedseldistributie. Nico nam daarom een volkstuin en huurde bij een bevriende boer een stuk grond, waarop hij bijna dagelijks te vinden was om aardappels en groente te verbouwen. Het zorgde er in ieder geval voor, dat de onderduikers in leven konden blijven.

Iets beter werd het, toen de Noordhof's in contact kwamen met het georganiseerd verzet, met name met Frans van Westen, het hoofd van de nabij gelegen Koningin Emmaschool. Hij voorzag hen van distributiebonnen, zodat bij de winkeliers eten en andere eerste levensbehoeften gehaald konden worden. Maar ook daarbij was er weer een probleem. Het zou te zeer opvallen, als de Noordhof's voor veel meer dan voor de drie hoofdbewoners zouden inslaan. Daarom werden verschillende winkeliers bezocht: dus steeds enkele bakkers en enkele groenteboeren, waar telkens voor drie of vier personen werd gekocht. Atie en haar vader belastten zich met deze taak, evenals later een van de onderduikers, die zich wegens zijn weinig joodse uiterlijk kon voordoen als een oude vriend van Atie's vader.

De situatie werd wel erg nijpend, toen in het najaar van 1944 gas, water en elektriciteit nagenoeg werden afgesloten. Toch slaagden Atie en Nico geholpen door hun onderduikers erin voedsel op tafel te krijgen, al was het soms weinig. 'Het jaar spoedde weer ten einde en de oudejaarsavond werd gevierd zonder oliebollen, ... Boter, margarine of vet kregen we al lang niet meer, zoodat we het kleine stukje brood, dat meer op klei dan op boord leek, droog opaten.', zo schetste Nico oudejaarsavond 1944.

Spanning en ontspanning

Zeventien mensen in een huis met elke dag het gevaar van ontdekking op de loer moet voor spanningen hebben gezorgd. Dat bevestigen ook de verhalen van de onderduikers. Soms ging de ruzie om niks, zoals het gooien met een aardappel tijdens de dagelijkse schiluren. Telkens werden die ruzies weer uitgesproken, maar op de achtergrond was er het dreigement geuit door Van Westen: "Wie dat nog eens doet, gaat eruit."

Toch ging het al die jaren wonderbaarlijk goed. De voormalige onderduikers schreven dit toe aan het sterke karakter van Atie en Nico, maar ook aan de vele activiteiten die werden georganiseerd. Zo waren er bridge-avonden, leerde men elkaar vreemde talen, werd er een krantje gemaakt onder de titel: Houdt-moet. Alles gaat voorbij, ook dit. Ook werden er muziekavonden georganiseerd - waarbij natuurlijk niet kon worden geklapt voor de uitvoerenden - , luisterde men naar de verstopte radio of werden lezingen gehouden, bijvoorbeeld over de strijd van Nederland tegen het water. Verder werden de onderduikers ingeschakeld bij het huishoudelijk werk (de mannen schilden de aardappelen, de vrouwen kookten) en bij illegaal werk voor Vrij Nederland en type werk voor de LO.

Gevaren

Afgezien van de gevaren van ongenood bezoek, waren er meer dreigingen van ontdekking. Er kwamen nieuwe buren, waarvan men niet wist of ze te vertrouwen waren. Eind juli 1943 waren er razzia's van de Grüne Polizei. In de nabijgelegen Emmaschool werden op het eind van de oorlog Duitse soldaten gelegerd. Ze zochten ook kamers in de huizen rond de school, maar stopten daarmee bij de buren van de Noordhof's. Huizen aan de overkant van de straat werden gevorderd en toen SA-ers moesten worden ondergebracht, werd ook juist P.C. Hooftstraat 18 overgeslagen.

Maar ook nam Nico deel aan het verzet. Zo 'verloor' hij eens opzettelijk zijn persoonsbewijs, zodat dit gebruikt kon worden door de illegaliteit. Ook hielp hij bij het in kaart brengen van Duitse stellingen rond Zwolle. Toen Van Westen moest onderduiken, nam Nico een deel van zijn illegale activiteiten over. In de winter van 1944-1945 werd het westen afgesloten van de rest van het land. Toen daarop de hongersnood uitbrak, bedachten Nico en Atie zich geen moment en gingen op weg om familieleden in het westen van eten te voorzien. Nadat de IJsselbrug bij Zwolle was afgesloten, kwamen de transporten van kinderen op gang. Zij werden vanuit het westen naar het oosten gebracht om daar aan te sterken. Nico was in Zwolle één van de coördinatoren en schakelde daarbij ook de onderduiker in, die doorging voor de vriend van zijn schoonvader.

Bevrijding

Op 14 april 1945 was het dan zover: Zwolle was bevrijd. 's Middags om 3 uur waagden de onderduikers in de P.C. Hooftstraat zich weer op straat, voor sommigen voor het eerst na jaren. 'Het mooiste moment uit ons leven; nooit zullen we dat vergeten', zo schreef Nico. Na jaren van spanning en inspanning was een einde gekomen aan het gedwongen verblijf binnenshuis van de onderduikers. Tot grote verbazing van de buurt - waar sommigen wel een vermoeden hadden dat er onderduikers waren bij de Noordhof's, kwamen er veertien mensen naar buiten. De vreugde werd getemperd door de onzekerheid over het lot van de familieleden van de onderduikers. De vrees over hun lot zou in de loop van de maanden na de oorlog zekerheid worden.

Yad Vashem-onderscheiding

Zo richtte Nico zich in zijn geschrift tot zijn landgenoten die te bang waren geweest om joden te herbergen. Hij en zijn vrouw huldigden het standpunt, dat bangheid geen reden mocht zijn om de plicht van naastenliefde naast zich neer te leggen. "Ik wijs er met nadruk op, dat wij geen helden waren, noch zijn, maar doodgewone burgers zonder soldatenhart, zo besloot hij zijn samenvatting van de brieven aan zijn broer. Nico weigerde een hem van wege zijn daden aangeboden promotie, evenals een lintje. Al in 1953 overleed hij, na een slepende ziekte. Atie overleefde hem dertig jaar.

Tijdens de jaarlijkse herdenkingen in 1990 werd op hun huis aan de P.C. Hooftstraat een bordje aangebracht, waarop in het kort stond te lezen wat er in het huis was gebeurd gedurende de oorlogsjaren. Op initiatief van een van de onderduikers, Dries van Loggem, verzamelde Paul Harmens van de Stichting Collectie Zwolle 1940-1945 de afgelopen maanden informatie om Atie en Nico Noordhof postuum voor te dragen voor de Yad Vashem-onderscheiding: de hoogste onderscheiding voor niet-joden die gedurende de oorlog hun leven waagden om joden te helpen. Op 21 januari van dit jaar werd besloten dat Atie en Nico Noordhof deze onderscheiding onder de titel 'Rechtvaardigen onder de volkeren' werd toegekend. Hun namen zullen worden bijgeschreven op de Muur van Rechtvaardigen in Jeruzalem en later dit jaar zal de onderscheiding postuum worden uitgereikt.

Zo zullen deze onvoorwaardelijke heldendaden van naastenliefde van enkele 'doodgewone' burgers voor de toekomst worden vastgelegd. Zodat nooit vergeten wordt, wat zij hebben gedaan voor de verdrukten en vervolgden. Zodat zij een voorbeeld zullen zijn voor velen. Dat laatste zou henzelf, die niet taalden naar roem, nog het meest aanspreken.

Auteur:Jaap Hagedoorn
Trefwoorden:Tweede Wereldoorlog, Joden, Onderduikers, Overijssel WOII
Periode:1940-1945
Locatie:Zwolle
Thema's:Vervolging

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.