image/svg+xml

Landgoed Den Aalshorst

Verhaal

Landgoed Den Aalshorst

Plaatje bij verhaal: IMG_1968 (4).JPG

Landgoed Den Aalshorst

Het verhaal van Frederik Hendrik baron Sloet van Oldruitenborgh

een van de ruim 45 aandeelhouders van Den Aalshorst BV te Dalfsen

De schat: verkwisting of behoud

In 2021 verscheen in opdracht van Landgoed Den Aalshorst B.V. en gepubliceerd door uitgeverij Waanders het boek Den Aalshorst, levensverhaal van een landgoed, geschreven door Jan ten Hove. Deze verzorgde uitgave met fraaie afbeeldingen behandelt de geschiedenis van het landgoed. De uitgave hield mede verband met het driehonderdjarig bestaan van het landhuis.

In 1720 verbouwde de Zwolse burgemeester Jacob Vriesen zijn sedert 1644 bestaande spieker Den Aalshorst tot een landhuis in een vroeg achttiende eeuwse stijl. Gedurende vier generaties heeft deze familie het landgoed ontwikkeld en beheerd, wat vooral te danken was aan grote welstand door hun Zwolse stedelijke functies en voordelige huwelijken. Dit duurde totdat Machteld Johanna Geertruid Vriesen, getrouwd met Jan Willem de Famars, in 1808 zonder nazaten stierf. De familie Vriesen gaf vorm aan het landgoed, bestaande uit het landhuis met bijgebouwen, tuinen en waterallees, zoals dat nu nagenoeg nog bestaat. Vanaf 1785 werden grote delen van het landgoed verkocht. Het landgoed kwam in 1807 in handen van de Zwolse koopman en landeigenaar Hendrik van Kempen.

Louis Rhijnvis Feith (zoon van de dichter Rhijnvis Feith) kreeg de kern van het landgoed in 1823 in bezit, toen het door verkwisting bij verdeling behoorlijk was geslonken. Hij was getrouwd met Johanna Theodora barones van Dedem, die was opgegroeid op huis en landgoed Den Berg, vlak bij Den Aalshorst gelegen, dat sedert 1703 in eigendom was van die familie. In opdracht van het echtpaar Feith-van Dedem ontwierp tuinachitect Georg Anton Blum het gebied om het huis als een Engelse landschapstuin met meanderende paden, aangelegd door Albert Krajenbelt.

Na het overlijden van Feith in 1845 en zijn vrouw in 1878 werd neef Godert Willem baron van Dedem de nieuwe eigenaar, samen met zijn vrouw Eva Roelina Westra, die landgoed Broekhuizen (ten Westen van Dalfsen) inbracht. Begin twintigste eeuw was de totale omvang van het landgoed door een zeer actief aankoopbeleid tenslotte tot 480 hectare uitgegroeid. Van Dedem had, behalve diverse bestuurlijke en politieke ambten, veel interesse voor pomologie (leer van het fruit en de fruitsoorten) en verfraaide de tuin naar zijn nu nog bestaande vorm. Hij had een vooruitziende blik en liet het landgoed na in een N.V., een vorm van gezamenlijk eigendom met bezitsrecht in aandelen per familielid. Het onderbrengen van onroerend goed in een N.V. bood bovendien belastingvoordelen en vrijstelling van successierechten en schenkingsrechten. Hij regelde dat het landgoed na zijn dood in 1911 in onverdeeld bezit bleef van zijn kinderen. Godert Willem en Eva Roelina hadden vier zonen en een dochter: Alexander Coenraad Arthur, Floris Hendrik, Eduard, Boudewijn Willem en Suzanna Leonora. De Maatschappij tot Exploitatie van het Landgoed Den Aalshorst en aanhorigheden zou bestuurd worden door vooral de broers Arthur en Eduard. Na het overlijden van Godert Willem van Dedem werd de eerste algemene aandeelhoudersvergadering geopend door zoon Eduard, voorzitter van de N.V., met de woorden van de bijbelse koning Salomo: ‘In de woning der wijzen is een behoorlijke schat en overvloed, maar de dwaze mens verkwist alles.’ Moeder Eva voegde daaraan toe: ‘Vader was een vrederechter, kinderen bewaart steeds de vrede.’

Tekening van Den Aalshorst begin 19e eeuw door Louis Rhijnvis Feith

 

Sober leven, maar standsbewust

 Weduwe Eva van Dedem-Westra stierf op bijna negentigjarige leeftijd, waarna het buitenhuis een vakantieverblijf werd voor de familieleden die aandeelhouder waren van de N.V. Na haar overlijden werd ze in de aandeelhoudersvergadering in 1932 door haar zoon Eduard als volgt in herinnering gebracht: ‘Wanneer moeder niet haar gehele leven zuinig was geweest en zich alle luxe had ontzegd, zouden wij nu voor een berooide boel zitten, die verkocht zou moeten worden tegen afbraakprijzen.’ Deze sobere stijl van leven zette zich voort in volgende generaties.

‘Mijn moeder Johanna Leonora van Dedem is zonder materiële welstand opgevoed,’ vertelt Frederik Hendrik Sloet. Haar vader Boudewijn Willem, jongste zoon van Godert en Eva, werd officier bij de huzaren en trouwde met Charlotte Gerardine Servatius. ‘Mijn moeder droeg al op tweeëntwintig jarige leeftijd extra verantwoordelijkheid, omdat vader jong overleed (1931). Het gezin leefde zuinig en die stijl van leven heeft zij altijd voortgezet.‘ In 1937 trouwde ze met Jan Willem Gerard baron Sloet van Oldruitenborgh, die als civiel ingenieur een baan in Nijmegen kreeg. Vader werd na de oorlog directeur voor de wederopbouw in de Achterhoek. In Doetinchem kon het gezin in een bijgebouw van kasteel Slangenburg wonen. ‘Ik heb er gewoond tot 1965 en daar in mijn jeugd het platteland èn het leven in een landgoedsfeer leren kennen,’ vertelt Frederik Hendrik. In de eerste jaren was er geen waterleiding, die werd door vader aangelegd. Ik zie me nog met een kannetje heet water naar buiten gaan om de loden pijp te ontdooien, zodat het water door kon stromen en we ons konden wassen.’

Het zuinig leven deed aan eigenwaarde niet af. Sommige dingen waren ‘stand gebonden’. Een ijzeren regel was dat de kinderen drie paar schoenen moesten hebben: lage, hoge en nette zondagse schoenen. Tafelmanieren werden aangeleerd, zoals een aan tafel verzorgd uiterlijk, gebruik van zilver etc. De ouders vonden het belangrijk dat de kinderen aan tafel vertelden wat ze die dag hadden beleefd. Daarmee leerde je te converseren, je uitspreken, te luisteren en je te verplaatsen in de gedachten wereld van een ander. Andere bagage voor het leven vormde o.a. muziek- en dansles en het leren van talen. De kinderen werden in hun vakanties in het buitenland ondergebracht, via uitwisseling met families van daar; ski- en padvinderijkampen werden geregeld, alsook logeerpartijen, in Frankrijk, Duitsland, Engeland en Zwitserland. Ouders leefden in de wetenschap dat als de nood aan de man was, hun ouders zouden kunnen bijspringen. ‘Ik weet nog dat mijn ouders een diner in stijl wilden geven voor hun koperen bruiloft. We gingen met de trein naar Amsterdam om in de Bonnetterie nette pakjes te kopen. Mij werd een grijze korte broek aangemeten met een grijs jasje en dasje met rode en witte stippeltjes.’

 

Als kind werd je bewust gemaakt van de noodzaak van zowel zelfstandig als dienend optreden, maar zonder verlies van stijl. Culturele vorming, zoals het bezoeken van concerten, musea, oude kerken en kathedralen kwam met de paplepel naar binnen. Ook kerkbezoek en het volgen van christelijk onderwijs werden als levensbagage beschouwd. Ik waardeer dat nog steeds. Met deze mix van eenvoud en standsbewust leven vertrok ik in 1965 naar Leiden, om daar aan de studie rechten te beginnen.’ Acht jaar later begon vader Sloet op zevenenzestigjarige leeftijd  met een grote restauratie van landhuis De Oldenhof bij Vollenhove, dat hij had geërfd. Na tien jaar restaureren, met afzien van alle comfort, met ploeteren en heen en weer reizen tussen woon- en werkplaats was, na overdracht aan de Stichting Oldenhof, het huis klaar en verdeeld in appartementen om te verhuren.  Hij en zijn vrouw bewoonden de benedenetage. ‘Wat mijn ouders zich vooral in die tijd  hebben ontzegd grenst aan het onwaarschijnlijke,’ stelt Frederik Hendrik.’

Restauratie van Den Aalshorst en aanpassingen in de tijd

Al veel eerder, in de jaren na 1905, toen Godert Willem van Dedem rond zijn vijfenzestigste levensjaar zijn werk als kantonrechter vaarwel zei en permanent wilde wonen op Den Aalshorst, vond daar een grote restauratie plaats. Van Dedem woonde in Wageningen, en Den Aalshorst stond grote delen van het jaar leeg. Bij de voorbereiding en de uitvoering van de verbouwing namen de twee nog ongetrouwde zonen Arthur en Eduard het voortouw. In zijn vrije tijd had Arthur zich beziggehouden met architectuur, cultuur en geschiedenis, Eduard met schilderen. Eén van de vertrekken op de verdieping decoreerde Eduard met voorstellingen uit het verhaal van Doornroosje (naar voorbeeld van Gustave Doré). Diverse kamers werden voorzien van zeventiende-eeuwse eikenhouten betimmeringen, en er volgden meer aanpassingen. Het houten prieel, dat nog steeds in de tuin staat, is rond 1910 ontworpen door Arthur, evenals De Looze (een verbastering van ‘het loodsje’). Dit gebouwtje diende als nieuwe werkschuur in de tuin; de stijl is eclectisch, met opvallende ornamenten, zoals een trapgevel in neorenaissancestijl, een gevelsteen met Neptunus, en koppen van Bentheimer zandsteen. 

Eduard streefde naar vergroting van de productiviteit in de landbouw en veeteelt om zo de erven en landerijen aan de eisen van de tijd te kunnen laten voldoen. Vanaf 1925 stimuleerde hij de boeren met aandrang om kunstmest te gebruiken. In 1943 stelde Arthur voor dat het landgoed onder de NSW (Natuurschoonwet) van 1928 zou worden gerangschikt, om gebruik te maken van de daarbij horende fiscale lastenverlichting. Die regeling is nog steeds van kracht. 

De Looze (het loodsje)

 

Een bijzondere maatregel van de broers Arthur en Eduard was, dat beiden hun aandelen wel aan hun zoons, maar niet aan hun dochters wilden nalaten, met als reden dat zij het landgoed als ‘Van Dedem bezit’ zagen; dat moest zo blijven. In een themanummer van ‘De Nederlandse Leeuw’ over buitenplaatsen in familiebezit schreef Frederik Hendrik Sloet in 2012 dat deze uitsluiting, afwijking van het geldende erfrecht, vergaande gevolgen had voor zowel de bewuste dochters en hun nakomelingen als voor de hele familie. In plaats van verbindend werkte het landgoed splijtend in de familieverhoudingen. Bovendien had, als ook andere familieleden hun vrouwelijke nakomelingen hadden uitgesloten, Den Aalshorst onherroepelijk verkocht moeten worden wegens het ontbreken van voldoende mannelijke Van Dedems in deze tak. Het aantal aandeelhouders bedraagt nu 46, daarvan draagt er in de nabije toekomst nog één de naam Van Dedem.

Na de Tweede Wereldoorlog vonden diverse noodzakelijke aanpassingen plaats. Praktische ingrepen waren de opheffing van het eigen melkveebedrijf, de aanleg van waterleiding, gas en elektra, aanpassing van het sanitair, restauratie van de keermuur van de gracht, de tuinmuur, de oranjerie en de tuinmuur voor het lei fruit. Vanaf de jaren zestig stegen de loonkosten en de sociale lasten. Het aantal arbeiders in loondienst moest van vijf naar twee man worden verminderd. De loonkosten van een arbeider stegen relatief enorm. Ook de vaste lasten van het onroerend goed bleven stijgen, zoals het onderhoud van boerderijen. Om kosten te besparen gingen stemmen op om de twee hectare tuin om te ploegen tot een weide. Door een financiële bijdrage van een aandeelhouder uit Engeland kon dit besluit voorkomen worden. Tot op de dag van vandaag vormt de tuin een waardevol en ook noodzakelijk complement van het klassieke ensemble  van de buitenplaats.

Vanaf de jaren ’70 verbeterde de financiële situatie dankzij de veranderingen in de landbouw, ook met sanering van kleine boerenbedrijven naar woonbestemmingen, wat leidde tot hogere pacht-en huuropbrengsten. Verder kwamen er diverse subsidieregelingen vanuit de overheid, voor de instandhouding van elementen van cultuur, natuur en landschap. Tot in de jaren ’60 werd het huis slechts ongeveer drie van de twaalf maanden gebruikt. Sinds de voorzieningen in water, gas en elektra toenamen en het aantal aandeelhouders steeg veranderde dat; momenteel is het huis op een aantal weken in het jaar na steeds in gebruik, op inschrijving en tegen een (geringe) betaling. Frederik Hendrik: ‘dankzij mijn moeders aandeelhouderschap heb ik een vrijwel vaste traditie opgebouwd van 70 jaar regelmatig bezoeken, logeren en thuis voelen. Het is grappig hoe de familieleden huis en tuin verschillend gebruiken. Zo begin ik altijd met een rondje tuin, ook om bloemen te plukken ter verlevendiging van het oude huis, laat de klok lopen en zorg dat de tafel in de eetkamer gereed is, om daar in het ochtendlicht te kunnen ontbijten en ’s avonds bij kaarslicht te eten.’

De eetkamer

 

Vraagstukken over natuur en milieu

Doordat het landhuis, fraai gelegen in het bosrijke landschap achter Dalfsen, gebruikt wordt als vakantiehuis is het een komen en gaan van mensen die kortstondig verblijven om te genieten van het familiebezit. Sloet, die vooral de natuur- en cultuurhistorische aspecten van het landgoed ter harte gaan en met zijn vrouw jarenlang gedurende enkele weken per jaar op Den Aalshorst verblijft, ziet dat de natuur op het landgoed met name in de laatste decennia verschraalt. ‘Zie je die twee bomen naast het huis’, wijzend naar een paar grote oude beuken, ‘die hebben het zwaar. Ze dragen dode takken en zien er niet vitaal uit. Dat geldt ook voor talloze andere bomen en delen van de vegetatie. De natuur, vooral de biodiversiteit, ondervindt grote schade door verzuring, vermesting, vervuiling van lucht en verdroging en inklinking van de grond. Een van de gevolgen is een te laag grondwaterpeil.’ Samen met de tegenwoordig evident geworden verandering van ons klimaat leidt dit tot vragen als: welke maatregelen moeten we nemen? Welke soorten bomen kunnen we nog aanplanten voor kansrijke groei van lanen of bossen? En vooral: hoe brengen we de landbouwkundige ontwikkeling weer in evenwicht met de zo noodzakelijke biodiversiteit van natuur en landschap en de (monumentale) waarden die lange tijd vast leken te staan? 

Sloet: ‘Net als veel andere landgoedeigenaren hebben wij een spagaat zien ontstaan: de landbouw is altijd de kurk waarop het landgoed economisch drijft, maar is ook veroorzaker van het verlies aan biodiversiteit, de niet te stuiten achteruitgang van de kwaliteit van de bodem, het water en de lucht. Laten we het houden op ons economisch systeem, dat wij te lang als winstgevend hebben beschouwd, maar in feite hebben hier zowel de eigenaren als de boeren en de andere dienaren van het agrarische systeem te weinig oog gehad voor het behoud van kwaliteit. Pachtcontracten èn maatregelen van de overheid zouden allang rekening hebben moeten houden met de noodzaak om de bodem niet uit te buiten, maar goed te beheren. Nu zie je helaas gewassen staan, vaak als monocultuur, tot aan of soms zelfs halfrond de stam van bomen, in plaats van een randenbeheer waarvan wilde planten en dieren kunnen leven. Ook diepploegen, waarmee de al uitgeputte bovenlaag van de grond wordt vervangen door betere grond daaronder, duidt op schadelijk grondgebruik. Het is te hopen dat wij gezamenlijk de crises in het grondgebruik naar iets beters kunnen ombuigen. Goede wetgeving en goede wil van alle partijen zijn daartoe de eerste vereisten.’ Gelukkig zijn er ook goede ontwikkelingen te bespeuren: Voor Den Aalshorst is daar bijvoorbeeld de aanpassing van het waterbeheer. Dankzij initiatieven en inspanningen van het waterschap is de voor de bodem en de gebouwde monumenten schadelijke verlaging van de grondwaterstand nu verbeterd door de aanleg van een aftakking van de Marswetering als hoofdwatergang via de water allees en de grachten van het landgoed. Dit lijkt misschien op symptoombestrijding, maar duidt ook op een ‘wijzer beleid’.

Ploegen langs de boomstam voor gewassen in plaats van een randenbeheer. 

 

Naast vraagstukken over bos, land en water speelt ook die over energie een steeds grotere rol. Moet het landhuis van gasverwarming af door over te stappen op zonenergie en/of windenergie? Energiespreiding van een bestaand bedrijfsdak met zonnepanelen in de buurt van de buitenplaats is mogelijk, maar zal een ander soort afweging vereisen dan alleen een kostenberekening van dit moment. Hetzelfde geldt voor mogelijkheden om, eventueel samen met landbouwers, deel te nemen in een investering voor de bouw van grote windmolens in de omgeving van Dalfsen. De projecten worden grootschaliger en kostbaarder, terwijl de pachtinkomsten en subsidies eerder slinken dan stijgen. Sloet: ‘met een reële toekomstvisie kan het bestuur samen met de rentmeester een beleid bepalen dat met alle betrokkenen in stappen is uit te voeren.’ Als aandeelhouders en als bestuur van het landgoed is het van belang om te kijken naar ontwikkelingen en mogelijkheden op lange termijn om het landgoed gezond te houden. ‘Die ontwikkelingen in de landbouw en de natuur hebben we niet voldoende voorzien, omdat noodzakelijke handelingen op korte termijn het zicht belemmerden naar een perspectief in de toekomst.’ Veel (jongere) aandeelhouders willen wel veranderen maar zij hebben vaak minder zicht op en affiniteit met het landgoed, bijvoorbeeld omdat ze minder betrokken waren bij de strubbelingen rond het beheer en bij kwesties van instandhouding in de echt magere tijden. De wil is er, maar het blijft lastig om met zoveel aandeelhouders tot een duidelijk beleid te komen.

Historische landgoederen: geen eigendom, wel een rode levensdraad 

 In zijn jeugd wonen op landgoed Slangenburg, vakanties op landgoed Den Aalshorst, deel uitmaken van het stichtingsbestuur van het landgoed De Oldenhof nabij Vollenhove. En, niet te vergeten, het wonen en werken  in ’s-Graveland gedurende 30 jaar op twee mooie buitenplaatsen. Als een rode draad lopen de historische landgoederen door het leven van Frederik Hendrik baron Sloet van Oldruitenborgh, overigens zonder dat er sprake is van eigendom. 

‘Nog vóór mijn afstuderen trouwde ik in 1971 met Lily van den Bosch’, vertelt Frederik Hendrik. ‘Dat was in onze kringen absoluut niet gebruikelijk; de man moest zijn vrouw immers kunnen onderhouden.’  Via haar moeder kwam er alweer betrokkenheid met landgoederen bij Leusden en Woudenberg. Na het huwelijk kon het jonge echtpaar intrek nemen in een jachthuisje op een landgoed bij Woudenberg van de familie De Beaufort, waartoe Lily’s moeder behoorde. ’Lily had  eigen inkomsten uit haar Mensendieckpraktijk. In 1972 kreeg Frederik Hendrik een baan bij de Vereniging Natuurmonumenten, eerst te Amsterdam, daarna te ’s-Graveland. Ook daar was behoud en beheer van natuur, landschap en cultuurelementen de hoofdactiviteit.

‘Mijn vrouw en ik kochten een huisje (gebouwd in 1555) in hartje Amsterdam, omdat we beiden in de stad werkten,’ vertelt Frederik Hendrik. ‘In de stad hebben we met plezier gewoond en we voelden ons er thuis. Een paar jaar geen auto, lopend naar station CS en op de fiets naar het Concertgebouw of de Westerkerk, waar onze kinderen werden gedoopt en ik in de kerkenraad belandde. Het huis was een krot, gekocht voor zestigduizend gulden, waaraan ik als jonge vader al mijn vrije tijd besteedde om het op te knappen. We woonden er samen met dochter Merel (1974). Later, in 1976, is zoon Boldewijn geboren, maar toen waren we al verhuisd naar ’s Graveland, bij Hilversum, omdat het hoofdkantoor van Natuurmonumenten daarheen werd verplaatst.

Nog vóór haar overlijden in 1996 schonk moeder Johanna Leonora Sloet- van Dedem een boerderijtje met een lapje grond aan haar vier kinderen. Het was erg verpauperd en vol met beton en asbest, rijp voor afbraak. Wie had belangstelling voor overname? ‘Lily en ik staken als enigen onze vinger op,’ vertelde Frederik Hendrik. ‘Dit wordt een groot project, wisten we, dat we zonder van onze ouders verkregen middelen niet aan hadden gekund. Alleen het fundament bleef over, en de rest werd weer opgebouwd, zoveel mogelijk met de oude materialen. Een bevriende architect had voor ons een ontwerp gemaakt. Het huis kreeg twee delen met in het midden een ruimte van vijf meter hoog, zodat daar culturele activiteiten op kleine schaal konden worden georganiseerd, zoals muziekuitvoeringen. Er kwam een lange tijd van plannen maken, wijziging van het bestemmingsplan en bouwen en ook de beëindiging van mijn werk bij Natuurmonumenten. In 2005  zijn we verhuisd naar onze geheel herbouwde woning, gelegen bij het Engelse Werk, een park aan de rand van Zwolle.’ Dit park in Engelse landschapsstijl met meanderende paden en verhogingen en vijvers werd in het eerste deel van de negentiende eeuw aangelegd door Albert Krajenbelt, die er opzichter was. Deze hovenier had omstreeks 1830 in opdracht van Louis Rhijnvis Feith en zijn vrouw Johanna Theodora van Dedem ook rond Den Aalshorst een gebied ingericht in de stijl van een Engelse landschap met een sierlijke vijver en in het midden een opgeworpen heuveltje, genaamd het ‘Engelse Werk.’

Lily van den Bosch en Frederik Hendrik Sloet van Oldruitenborgh

 

‘Ik heb geboft in mijn leven,’ beaamt Frederik Hendrik. ‘Buitenplaatsen met hun steeds vaker als waardevol erkende elementen en mooie landschappelijke omgeving, waar de samenleving zuinig op moet zijn, lopen als een rode draad door mijn leven, hoewel ik er geen of nauwelijks eigenaar van was. Door mijn werk en bestuursfuncties voelde ik me betrokken bij  een juiste aanpak van het beheer van landgoederen. Eigenlijk woon ik samen met mijn vrouw Lily nu op een klein landgoedje met twee hectare grond om het huis, een weiland met schapen, een landschapstuin en een klassiek prieel op een heuveltje, broedende kerkuilen, etc . Bovendien heb ik nog steeds, dankzij mijn moeder, een aandeel in Den Aalshorst, een parel in de wereld van de buitenplaatsen. Wat wil je nog meer?’

Rien de Vries

                                                                                                                               

 

Auteur:Rien de Vries
Trefwoorden:Landgoedeigenaren, Landgoedbewoners, Landgoedeigenaren aan het woord
Thema's:Landgoedeigenaren aan het woord

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.