image/svg+xml

Henk Aalders: “Als de pemoeda’s hier zijn, maak ik alle blanken dood”

Verhaal

Henk Aalders: “Als de pemoeda’s hier zijn, maak ik alle blanken dood”

Plaatje bij verhaal: 25_overmeesterde_extermisten.jpg

Brief van Henk Aalders uit Ranka bij Soerabaja, 15 jun. ’46.  ‘Zo nu en dan wordt hier wel eens een doodgeschoten, maar daar zijn we al aan gewend. De mariniers zijn op het ogenblik in zwaar gevecht gewikkeld. De extremisten voeren steeds weer nieuwe troepen aan. Maar hier zijn zij nog niet geweest. Enkele jongens van ons zijn wel pas nog beschoten door kleine groepjes, maar dat is niets te betekenen. Die lopen hier overal wel rond. Doch als wij ze zien dan leven zij niet lang meer. Je verandert hier vlug hoor. Wij zien er niet anders om op als we zo’n kerel de kogel geven.’ 

Brief uit Ranka, 26 jun. ’46. ‘De pemoeda’s voeren steeds nieuwe troepen aan, maar worden allemaal afgeslagen. Het gaat zo mooi, dat ze gooien zichzelf met handgranaten. Ze zijn zo dik met munitie bepakt. Het is wel gebeurd, als je op zo’n kerel schiet, hij als een zeepbel uit elkaar spat. Dan wordt er een granaat stuk geschoten, en alles barst uit elkaar. Hier lopen zij ook wel met handgranaten in de zak. O je moet zo op die kerels letten, want zij zijn niet te vertrouwen. Overdag is het maar “Zakkit Toean” of “Saja perkie Roema Toean”. Maar ’s nachts sluipen ze door de kampongs en sawa’s. We hebben gisteren ook een opgepakt, die 4 Ambonezen vermoord had. En hij was zelf nog wel bij het Rode Kruis.’

Briief uit Ranka, 29 jun. ‘46. ‘Het is vandaag zaterdag, dus Prins Bernhard zijn verjaardag. Er is hier een grote parade geweest in de stad. Ik heb niet meegedaan, want ik heb vannacht op wacht gestaan. En de staf hoefde anders ook niet meedoen. Nu een geluk hoor. Ik ga nog liever een hele dag op patrouille, dan een uur parade. Maar ja dat hoort er nu ook eenmaal bij. Toch word je bij een parade veel gauwer moe. En we verleren het ook. Al die gewone dingen denken we hier niet meer aan. Als we weer in Nederland komen, zullen we wel weer van alles moeten leren. En de dingen van de Rimboe afleren. Want je kunt niet begrijpen hoe je hier verandert. Iets waar je in Nederland niet over durfde te spreken doet men hier, of het niets is. Nu ja, het is ook een heel ander land. En de bewoners zijn ook anders dan daar bij jullie. Doch we zijn allemaal Nederlanders onder elkaar, en zullen wel zorgen dat alles komt en blijft zo als het hoort.’

Brief uit Ranka, 19 aug. ‘46. ‘In de stad zitten nu ook alweer heel wat spionnen, die maken de buitenwijken een beetje onveilig. Het is hier bij ons trouwens nog niet voorgevallen. Wel hebben we een paar gepikt, maar geschoten hebben ze nog niet op ons. De ene vroegen we of hij pemoeda was. “Beloem toean” (nog niet meneer). Verder zei hij “Orang pemoeda di sinie. Saja pemoeda. Saja bikkin mattie Orang blanda semoea”, dat is: “Als de pemoeda’s hier zijn, ben ik het ook, en dan maak ik alle blanken dood”. Nu, je kunt begrijpen, even afgeranseld niet? Och ja zo gaat het hier maar door. Er komen net berichten binnen dat er hevig wordt gevochten. Maar onze jongens houden zich goed.’
Brief uit Ranka, 23 aug. ’46. ‘Wij hebben gisteren anders wel een zware dag gehad. De vorige nacht om 3 uur werden we gewekt, en moesten ons direct klaarmaken om naar het front te gaan. Nu wij ons klaargemaakt en zo, alles natuurlijk meegenomen, zoals de wapens en munitie. Ik had een ziekenkleed bij mij, waar we de gewonden op moesten vervoeren. Toen moesten we 30 kilometer rijden om bij het front te komen. Bij Moro. […] 
Eerst waren we reserve, maar na een poosje moesten we met 7 man naar voren over de weg naar de carriers toe, die aan de spits waren. Daar was Arent Kors ook met een 7 man. Toen we daar aan kwamen waren de pemoeda’s al op de vlucht. En wij erachteraan op de carrier. Steeds een honderd meter rijden en dan stoppen omdat we weer werden beschoten, dan schoten we zelf eerst de straat schoon. En lieten onze jongens dan dichterbij komen om opzij alles veilig te maken. Er waren wel 800 man van ons die meededen. Maar wij hadden geluk gehad we mochten rijden (en het vuur in ontvangst nemen). […]
Het ging zo mooi dat we nog verder gingen. We wisten dat er 5 kilometer verder het hoofdkwartier van de Pemoeda’s was, en dat wilden we wel even zien. Maar dan zou er wel even gevochten moeten worden. Nu dat was ook zo. Onderweg ook nog wel zo nu en dan, maar dat ging onder het rijden door. We waren nog ongeveer 100 meter van het hoofdkwartier, toen we flink werden beschoten. Wij van de carrier af en dat erop los. De kogels ketsten voor ons op de straat. Een van mijn vrienden schoten ze net voor zijn voeten. Toen kwam er opeens een kerel uit een huis en dat er vandoor. Maar met een schot lag hij er. Een schot door zijn bovenbeen. Het been er haast helemaal af. Toen ben ik er met de ziekenverpleger en een paar andere jongens gebleven om hem te verbinden en weg te dragen. In die tijd waren de andere jongens alweer weg gereden. En waren bij het hoofdkwartier aangekomen. […] Toen even een blik benzine erdoor en de brand erin. En het hoofdkwartier is niet meer (het lijkt wel droevig). Nu, dit is nu mijn beleving aan het front. Het gaat wel mooi maar ja, er zijn ook vijandelijke kogels he en dan moet je wel even rusten. Wees maar niet ongerust hoor, ik ben zo gezond als een vis.’
 

Auteur:Kay-Leigh de Weerdt
Trefwoorden:Indiëgangers, Frontlinie
Personen:Henk Aalders
Periode:1946
Thema's:Aan het front

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.