image/svg+xml

Anton Voorhorst: ‘De heenreis naar Indië heb ik geweldig mooi gevonden!’

Verhaal

Anton Voorhorst: ‘De heenreis naar Indië heb ik geweldig mooi gevonden!’

Plaatje bij verhaal: 4_zuiderkruis.jpg

Anton Voorhorst: 'Op 23 maart 1949 zijn we aan boord van de Zuiderkruis gegaan. Dat was tamelijk laat. Eind ’49 was de soevereiniteitsoverdracht. Daarna ben ik er nog bijna een jaar geweest. Onderweg naar de boot met de trein stonden overal langs de weg mensen te zwaaien. De trein rangeerde naar de haven, maar liep uit de rails. Toen moesten we met bepakking en al nog een heel eind lopen. Dat was als direct een goed begin!

Ik was nog nergens geweest, nooit in het buitenland of aan zee. Als kinderen gingen we weleens naar mijn tante in Bussum. Verder niet. De heenreis naar Indië heb ik geweldig mooi gevonden. Die reis had ik niet graag willen missen: de zee en ervaringen aan boord. We hadden al tamelijk snel, in de golf van Biskaje, iemand met blindedarmontsteking. Hij kon niet aan boord geopereerd worden. Die hebben we naar Vigo gebracht. Die haven ligt in een prachtige natuurlijke baai. De aalmoezenier bracht hem met een bootje aan wal. De jongen moest daar achterblijven. Dat was de eerste ervaring al om dat te zien. Die stad lag tegen de helling aangebouwd. ’s Avonds in het donker gingen we weer weg. Je keek prachtig uit op de verlichte stad.

Toen gingen we door de straat van Gibraltar. Op de Middellandse zee was het heel mooi weer. Dat kan ik mij nog heel goed herinneren. We voeren langs de Afrikaanse kust. Je zag de eerste sneeuw op de bergen. Onderweg moesten we nog voor anker om een zieke van een ander schip over te nemen, want wij hadden een dokter aan boord. In Port Saïd kwamen ze allemaal met bootjes bij het schip om spullen te verkopen. Daar moesten we tanken en voorraad opdoen. Vandaar gingen we door het Suezkanaal naar de Rode Zee. Het was heel warm. Ze zeiden: “Hier was de doortocht naar Egypte heel vroeger.” Later kreeg je rotsen in zee. Dat waren de twaalf apostelen.

We deden niet veel aan boord. Het was erg warm. Je kon wel roest bikken aan boord. Zo’n schip roest aan alle kanten natuurlijk. Als beloning mocht je dan in de stuurhut of machinekamer kijken. Verder niks. Je kreeg een keer een filmpje te zien en wat voorlichting van een officier over hoe je je gedragen moest. Ik kan mij nog herinneren dat zo’n officier rustig een sigaretje stond te roken, maar wij niet mochten roken. Van wat ons te wachten stond, werd je weinig gewaar. We zouden naar Sumatra, maar onderweg is dat anders beslist. We moesten naar Midden-Java. Daar waren we heel erg nodig. Dat hoorden wij pas later. Wij wisten niet waar we heen gingen.

We kwamen aan op Sabang, een klein eilandje bij de kop van Sumatra. Daar mochten we een dag van boord. Het was een heel mooi eilandje. Dat was al direct een prettige ervaring. ’s Avonds weer aan boord. Langs Sumatra naar Tandjong Priok. Daar moest een heel stel van de boot af. Wij gingen verder naar Semarang, Midden-Java. Daar was niet een echte haven en gingen we met landingsvoertuigen aan land. Dat was op Paasdag, 17 april.'

Auteur:Ewout van der Horst
Trefwoorden:Bootreis
Personen:Anton Voorhorst
Periode:1949
Locatie:NL
Thema's:Naar Indië

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.