07. Essen en woeste gronden----- Het oude Twentse boerenbedrijf (ca. 1000)
07. Essen en woeste gronden----- Het oude Twentse boerenbedrijf (ca. 1000)
- Geplaatst door
07. Essen en woeste gronden----- Het oude Twentse boerenbedrijf (ca. 1000)
Op bovenstaande afbeelding De Zenderense Es bij het carmelietenklooster in Zenderen. In vroegere eeuwen bestond het Twentse landschap voornamelijk uit onafzienbare donkerbruine heidevelden, de ‘woeste gronden’. Moerassen en beken maakten het gebied op veel plaatsen onbegaanbaar. Hier en daar, op plaatsen waar de grond wat hoger was, lagen op de essen de akkertjes van de boeren bijeen. Het waren kleine eilandjes in een eindeloze zee van woeste gronden. Weide- en hooilanden waren er alleen op de vochtige plaatsen langs de beken.
Het esstelsel
In de omgeving van Borne zijn de essen waar de eerste boeren zich permanent vestigden te herkennen aan hun hoge ligging en de bolle vorm. Ze vormen het restant van een landbouwsysteem dat zich vanaf de 11de tot ver in de 19de eeuw in Twente gehandhaafd heeft. Dit systeem van akkerbouw met plaggenbemesting,ook wel esstelsel genoemd, omvatte zowel akkerbouw als veeteelt. De veeteelt was daarbij ondergeschikt aan de akkerbouw.In de 17de eeuw was slechts 8 procent van al het land in Twente ontgonnen. De boerenbedrijven waren meestal klein. In 1600 had een ‘grote’ boer gemiddeld ruim vier hectare akkerland en één hectare weiland; een keuterboer maar één hectare akkerland en een kwart hectare weiland. Om rond te kunnen komen moest een keuterboer zich meestal als knecht verhuren bij een grote boer.
Structureel mesttekort
Alleen de akkers op de es werden bemest. De mest was nodig om uitputting van het akkerland te voorkomen, want men liet het niet regelmatig braak liggen. Jaar in jaar uit werden op dezelfde gronden zonder rustperiode gewassen geteeld. Er werd voornamelijk volgens twee bouwplannen gewerkt: ofwel voortdurende bouw van rogge, de zogenoemde ‘eeuwige roggebouw’, ofwel de bouw van tweemaal rogge en eenmaal boekweit in een drieslagstelsel.Men slaagde er maar nauwelijks in voldoende vee te houden voorde intensieve bemesting. De groengronden die als weiland voor het vee dienden, waren gering van oppervlak en gaven dus te weinig veevoer. Een aanvulling op de weidegronden werd gezocht in de woeste gronden: de broeklanden en
de heidevelden, vooral de lage heide. De hoge heide was het domein van schapen.
Plaggenbemesting
Om zo weinig mogelijk mest verloren te laten gaan, werd het vee elke nacht op stal gezet. De diepliggende vloer van de potstal werd bedekt met een laag heideplaggen (schadden). Ze dienden als absorberend materiaal voor de mest en de urine. Graanstro was daarvoor te kostbaar; het moest vaak dienen als wintervoeding voor het vee. De onderkant van de plaggen bestaat uit een dikke laag vruchtbare zwarte humus. Er werden telkens weer nieuwe plaggen in de potstal gelegd, bovenop de oude. De laag werd zo dik, dat de dieren in het voorjaar hun kop stootten aan het plafond. Het mengsel van plaggen en mest werd op de es gebracht. Dit was gunstig voor de bodemstructuur en het vochthoudend vermogen van de akkers. Door de eeuwenlange bemesting met soms al vanaf de 13de eeuw, werden de essen steeds hoger en kregen zij hun bolle vorm.
Voor- en nadelen
Een groot nadeel van dit systeem was, dat voor elke hectare bouwland wel 7 tot 10 hectare woeste grond nodig was om steeds voldoende plaggen te kunnen steken. Het duurde immers zeven tot tien jaar totdat de humus-laag voldoende was hersteld om weer afgeplagd te worden. Aangezien op de heide de humuslaag steeds verwijderd werd, bleef de kwaliteit van die zandgronden slecht.
Vicieuze cirkel
Een ander probleem was de grote hoeveelheid trekkracht die nodig was om de plaggen over grote afstand en over zeer slechte wegen naar de potstal en de es te vervoeren. Bovendien was de trekkracht van paarden en runderen gering, omdat de dieren kleiner en zwakker waren dan tegenwoordig. Tot aan de opkomst van goedkope kunstmest aan het einde van de 19de eeuw leefde de Twentse boer in een vicieuze cirkel: door het gebrek aan mest kon maar weinig veevoer worden verbouwd, waardoor weinig vee kon worden gehouden, zodat er een chronisch gebrek aan mest was.
Auteur: | Hans Gloerich |
Trefwoorden: | 500-1000 Vroege Middeleeuwen, Het oude Twentse boerenbedrijf (vanaf ca. 1000), Canon van Borne |
Periode: | 1/10/1000-31/12/1000 |
Thema's: | Canon van Borne |